quiz hoofdstuk 1, 4 VWO

quiz hoofdstuk 1, 4 VWO
1 / 43
volgende
Slide 1: Tekstslide
AardrijkskundeMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 43 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

quiz hoofdstuk 1, 4 VWO

Slide 1 - Tekstslide

1.1
De atmosfeer: opbouw en temperatuur

Slide 2 - Tekstslide

Wat zijn de samenhangende onderdelen waaruit de aarde bestaat?
A
Grond, water, lucht
B
Water- en koolstofkringloop
C
Mens en dier
D
Atmosfeer, hydrosfeer, lithosfeer en biosfeer

Slide 3 - Quizvraag

De atmosfeer is
A
Het geheel aan gasvormige stoffen die het vaste en vloeibare deel van de aardkorst omringen.
B
Het wolkendek om de aarde
C
Het broeikaseffect in de aarde
D
Het buitenste deel van de aarde (de aardkorst (inclusief bodem en reliëf) en het bovenste deel van de mantel).

Slide 4 - Quizvraag

Slide 5 - Tekstslide

Leg uit waarom de temperatuur in de troposfeer afneemt met de hoogte boven het aardoppervlak.

Slide 6 - Open vraag

Tegen welke straling beschermt de ozonlaag ons?
A
Broeikaseffect
B
CO2 straling
C
Ultraviolette straling
D
Radioactieve straling

Slide 7 - Quizvraag

Slide 8 - Tekstslide

Waarvan is de hoeveelheid zonnestraling die een bepaald gebied ontvangt afhankelijk?
A
Breedteligging
B
Sterkte straling
C
Albedo
D
Alle antwoorden zijn goed

Slide 9 - Quizvraag

Slide 10 - Tekstslide

Leg het albedo terugkoppelingsmechanisme uit. Let op een goede oorzaak gevolg relatie.

Slide 11 - Open vraag

Slide 12 - Tekstslide

Wat is het verschil tussen weer en klimaat?
A
Weer heeft te maken met dagelijkse veranderingen, terwijl klimaat gaat over de winter en lente seizoensveranderingen.
B
Weer en klimaat zijn hetzelfde
C
Weer verwijst naar de toestand van de atmosfeer op een bepaald moment en plaats, terwijl klimaat het gemiddeld weer is over 30 jaar en een groter gebied.
D
Weer heeft te maken met temperatuur, terwijl klimaat betrekking heeft op neerslag.

Slide 13 - Quizvraag

Komt dit door een verandering in weer of klimaat
A
Weer
B
Klimaat

Slide 14 - Quizvraag

Wat is geen temperatuurfactor?
A
Breedte ligging
B
Lengte ligging
C
Wind- en zeestromen
D
Hoogte ligging

Slide 15 - Quizvraag

Leg het verschil uit tussen stijgingsregen en stuwingsregen.

Slide 16 - Open vraag

1.2
Atmosfeer: luchtdruk en wind

Slide 17 - Tekstslide

Wat is luchtdruk?
A
De druk van lucht op de aarde
B
De luchtlaag rond de aarde
C
Opstijgende lucht
D
Dalende lucht

Slide 18 - Quizvraag

Bij lage luchtdruk...
A
Stijgt de lucht, ontstaat er condensatie en dus neerslag
B
Daalt de lucht, is er geen condensatie en dus droog

Slide 19 - Quizvraag

Slide 20 - Tekstslide

Breedtegraden
Namen cellen
Zet de juiste cel bij de juiste breedtegraad
Rond de evenaar
Tussen 30-60 graden
Tussen 60-90 graden
Ferrelcel
Hadleycel
Polaire cel

Slide 21 - Sleepvraag

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Tekstslide

Wat is het corioliseffect en waardoor ontstaat het?

Slide 24 - Open vraag

1.3
Hydrosfeer: mondiale oceanische circulatie

Slide 25 - Tekstslide

Een passaat is een wind die
A
waait tussen de subtropische hoge druk gebieden en de evenaar
B
elk half jaar van richting verandert
C
waait van noord naar zuid

Slide 26 - Quizvraag

Leg uit welke twee componenten de thermohaline circulatie aandrijven en hoe.

Slide 27 - Open vraag

Slide 28 - Tekstslide

1.4
Patronen in weer en klimaat: moesson en ENSO

Slide 29 - Tekstslide

De ITCZ is
A
het lagedrukgebied dat in de tropen rond de evenaar heen en weer beweegt tussen de keerkringen
B
het lagedruk gebied dat altijd precies op de evenaar ligt
C
het hogedruk gebied dat heen en weer beweegt tussen de keerkringen en de poolcirkels

Slide 30 - Quizvraag

Wat is een moesson en leg uit hoe deze effect heeft op het neerslagspatroon.

Slide 31 - Open vraag

https://lesmateriaal.geobronnen.com/interactievegeoanimaties/itcz.html

Slide 32 - Tekstslide

Normale situatie
Droog
Neerslag

Slide 33 - Sleepvraag

Tijdens 
El Nino
Droog
Neerslag

Slide 34 - Sleepvraag

1.5
Het klimaat als systeem

Slide 35 - Tekstslide

Wat houdt het actualiteitsprincipe in?
A
Dat alle geologische processen in het verleden op dezelfde manier werken als ze nu doen
B
Dat de actualiteit bepaalt hoe het landschap eruit ziet
C
Dat we tegenwoordig andere principes hebben in de samenleving dan vroeger
D
Dat je niet kan zeggen hoe het landschap er vroeger uit zag

Slide 36 - Quizvraag

Leg uit hoe wolken van effect zijn op de energiebalans.

Slide 37 - Open vraag

Slide 38 - Tekstslide

De meteorietinslag waardoor de Dinosauriërs uitstierven is een voorbeeld van ...
A
interne variabiliteit
B
externe variabiliteit

Slide 39 - Quizvraag

Slide 40 - Tekstslide

Wat is het verschil tussen een positief en een negatief terugkoppelingsmechanisme?

Slide 41 - Open vraag

Slide 42 - Tekstslide

● CO2 lost op in oceaanwater als koolzuur (H2CO3). Plankton en andere zeediertjes kunnen met het CO3 (carbonaat) een kalkskelet bouwen. Als deze diertjes doodgaan, zakt hun skelet naar de bodem van de oceaan en verdwijnt er dus CO2 uit de atmosfeer.

 

● CO2 lost op in water, dus ook in de kleine waterdruppeltjes die in de lucht aanwezig zijn. Koolzuur (H2CO3) valt opgelost in neerslag op aarde en zorgt voor verwering van mineralen in gesteenten. Zo ontstaat klei, dat samen met het koolzuur uiteindelijk via oppervlaktewater en/of grondwater in zee terechtkomt. Hier kunnen plankton en andere zeediertjes er weer een skelet van bouwen. Zo verdwijnt er CO2 uit de atmosfeer.


● CO2 komt in de atmosfeer terecht door vulkanisme dat optreedt onder invloed van de platentektoniek. Maar CO2 kan ook als gas uit het zeewater naar de atmosfeer ontsnappen. Of dit gebeurt, hangt onder andere af van de temperatuur van het zeewater en van de atmosfeer.

Slide 43 - Tekstslide