H4 - thema 3 - BS1

Hoe noemen we de A, T, C en G ook wel?
1 / 24
volgende
Slide 1: Open vraag
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 90 min

Onderdelen in deze les

Hoe noemen we de A, T, C en G ook wel?

Slide 1 - Open vraag

Thema DNA 
-> de bouw van DNA
-> basenparing

Slide 2 - Tekstslide

Vrouwen hebben 23 homologe chromosomen en mannen 22
A
waar
B
niet waar

Slide 3 - Quizvraag

Genen op de chromosomen
homoloog = zelfde type chromosoom
-> op elk chromosoom ligt op ± zelfde 
locatie het zelfde gen 
-> deze variant kan hetzelfde of anders
zijn 
-> variant noemen we een allel
(let op zonder genoommutaties)

Slide 4 - Tekstslide

chromosomentypes 
autosomale chromosomen 
  • de verschillende chromosomen
  • mens 22 verschillende paren
homologe chromsomen
  • zelfde type chromosoom
  • 1 van vader + 1 van moeder
geslachtschromosomen 

Slide 5 - Tekstslide

Zet de juiste omschrijving bij het juiste begrip.
chromosoom
gen
allel
draad van DNA  met erfelijke informatie
deel van een chromosoom met erfelijke info over 1 eigenschap
uitvoering (verschijningsvorm) van een gen

Slide 6 - Sleepvraag

Je fenotype wordt grotendeels bepaald door je genotype. Wat heeft echter ook invloed op je fenotype
A
Het DNA van je ouders
B
De geslachtschromosomen
C
Je omgeving
D
Je eigen keuzes

Slide 7 - Quizvraag

Fenotype

Alle waarneembare kenmerken bij een individu. 

komt tot stand door genotype en milieu
Genotype

De informatie voor erfelijke eigenschappen.

Komt tot stand tijdens de bevruchting.

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Dit hiernaast is een karyogram van een....
A
zaadcel
B
eicel
C
lichaamscel
D
is niet te zeggen

Slide 10 - Quizvraag

Met welke term wordt de afwijkende eigenschap van deze persoon aangeduid?
A
Kanker
B
Trisomie
C
Syndroom van down
D
Syndroom van klinefelter

Slide 11 - Quizvraag

karyogram
cellen uit de mitose M-fase
(want alleen dan als spiraal) 

-> chromosomen worden
gesorteerd van klein naar 
groot

Slide 12 - Tekstslide

Tweelingen
Eeneiige tweeling: tweeling die uit 1 bevruchtig is ontstaan. Hebben dus precies hetzelfde genotype.

Twee-eiige tweeling: onstaan uit 2 bevruchtingen dus niet hetzelfde genotype.

Slide 13 - Tekstslide

Wat is het verschil tussen een FENOTYPE en een GENOTYPE?
A
Het fenotype is het totale DNA in je cellen en het genotype zijn de zichtbare uiterlijke kenmerken.
B
Het genotype zijn alle verschillende cellen en het fenotype zijn alle verschillende genen.
C
Het fenotype zijn alle verschillende cellen en het genotype zijn alle verschillende genen.
D
Het genotype is het totale DNA in je cellen en het fenotype zijn de zichtbare uiterlijke kenmerken.

Slide 14 - Quizvraag

Wat is een gen?
A
een basenpaar
B
een spiraal gevormde structuur
C
al het DNA bij elkaar
D
een deel van een DNA-molecuul dat een code voor een eiwit bevat

Slide 15 - Quizvraag

Mensen met het syndroom van Down hebben een extra chromosoom. Hoeveel chromosomen hebben zij?
A
23
B
24
C
46
D
47

Slide 16 - Quizvraag

Een allel is een...
A
Eigenschap
B
Onderdeel van een gen
C
Homozygoot
D
Variant van een gen

Slide 17 - Quizvraag

Wat is het fenotype?
A
de zichtbare uitdrukking van de erfelijke informatie van organismen
B
de zichtbare uitdrukking van alle informatie van de genen
C
de zichtbare uitdrukking van de dominante erfelijke informatie van organismen
D
de zichtbare combinatie van erfelijke informatie en omgevingsfactoren

Slide 18 - Quizvraag

Terugblik
Een man heeft bruin haar en een vrouw blond haar. De man is ....................... wat betekent dat hij twee verschillende ....................... voor het gen voor haarkleur heeft. Hieruit kan je afleiden dat bruin haar ....................... is. De vrouw moet dan wel ....................... zijn. Het gen voor blond haar is dan ....................... De vrouw besluit haar haar rood te verven. Hiermee verandert ze wel haar ......................... maar niet haar .......................
allelen
dominant
fenotype
genotype
heterozygoot
homozygoot
recessief

Slide 19 - Sleepvraag

Sleep onderstaande begrippen...
...naar de bijbehorende uitleg
Verschillende vormen van een gen voor een bepaalde eigenschap
Alle waarneembare eigenschappen van een individu
Een deel van een chromosoom dat de info bevat van erfelijke eigenschappen
Gelijk in lengte en vorm
Het 23ste chromosoompaar
Bij de mens de eerste 22 paar chromosomen
Alle erfelijke eigenschappen van een individu
Fenotype
autosomen
Genotype
Allelen
homologe chromosomen
geslachtschromosomen
Gen

Slide 20 - Sleepvraag

Zet de juiste omschrijving bij het juiste begrip.
chromosoom
gen
allel
draad van DNA  met erfelijke informatie
deel van een chromosoom met erfelijke info over 1 eigenschap
uitvoering (verschijningsvorm) van een gen

Slide 21 - Sleepvraag

Zet de juiste omschrijving bij het juiste begrip.
46
23
2
Zoveel exemplaren heb je van ieder gen in een lichaamscel
Zoveel chromosomen zitten in iedere lichaamscel (=autosomaal)
Zoveel chromosomen zitten in iedere geslachtscel 

Slide 22 - Sleepvraag

Wat is homozygoot dominant?
A
Aa
B
aa
C
AA
D
Aa

Slide 23 - Quizvraag

Co-dominant betekent
A
Dat een van de twee genen dominant is
B
Dat het fenotype intermediair is
C
Dat het genotype intermediair is
D
Dat geen van beide genen dominant is

Slide 24 - Quizvraag