m4 spelling
1 / 19
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Tekstslide
Slide 4 - Tekstslide
Het meisje (knipperen) met haar ogen. (PVTT)
A
knipperd
B
knipper
C
knippert
D
knipperdt
Slide 5 - Quizvraag
Maandag is met een hoofdletter.
A
waar
B
niet waar
Slide 6 - Quizvraag
brabantse worstenbroodjes
A
goed
B
fout
Slide 7 - Quizvraag
Die man (reageren) meestal positief. (PVVT)
A
reageert
B
reageerde
C
reageerdt
D
reageerte
Slide 8 - Quizvraag
Slide 9 - Tekstslide
Slide 10 - Tekstslide
Arnold (ruilen) zijn auto in. (PVTT)
A
ruilde
B
ruild
C
ruilt
D
ruildt
Slide 11 - Quizvraag
Martin (trakteren) morgen op appeltaart.
A
trakteerde
B
trakteert
C
trakteerd
D
trakteerdt
Slide 12 - Quizvraag
Het huis (branden) vorige week af. (PVVT)
A
branden
B
brandde
C
brande
D
brantte
Slide 13 - Quizvraag
De vrouw (relaxen) gisteren de hele middag. (PVVT)
A
relaxt
B
relaxde
C
relaxte
D
relaxtte
Slide 14 - Quizvraag
Hoe schrijf je: drieentwintig
A
drie-en-twintig
B
drieëntwintig
C
drietwintig
D
drieeentwintig
Slide 15 - Quizvraag
Hoe schrijf je: beinvloeden
A
be-invloeden
B
beïnvloedden
C
beïnvloeden
D
beinvloeden
Slide 16 - Quizvraag
Hoe schrijf je: onderzeeer
A
onderzeeeer
B
onderzeeër
C
onder-zeeër
D
onder-zee-er
Slide 17 - Quizvraag
Hoe schrijf je: autoonderdelen
A
autoonderdelen
B
auto-onderdelen
C
autonderdelen
D
autoönderdelen
Slide 18 - Quizvraag
Hoe schrijf je: stereoinstallatie
A
stereo-installatie
B
stereoinstalatie
C
stereoïnstalatie
D
stereo-instalatie
