30/5 synoniemen, homoniemen, antoniemen, eponiemen

1 / 36
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

  1. Telefoon in de tas en snel gaan zitten.
  2. In stilte pak je je iPad en log in op de LessonUP.
  3. Draai je iPad om.
  4. Pak dan je lesboek, schrift, leesboek en  etui.
  5. Ga lezen.
timer
20:00

Slide 2 - Tekstslide

Planning

  • Korte activiteit
  • Les 2: lezen
  • Instructie
  • Werken
  • Afsluiten

Slide 3 - Tekstslide

Alliteratie
Rijm van woorden die beginnen met een zelfde (combinatie van) medeklinker(s)

Slide 4 - Tekstslide

Alliteratie
Rijm van woorden die beginnen met een zelfde (combinatie van) medeklinker(s)
Snelle Stella steelt de stenen van de sterke Sam

Jasmine jast de jassen uit de jassenmand

Filip’s flappende flap flap flapt flapperender dan mijn flapper flappen kan

Altijd aanwezige Arsene aast altijd op aandacht

Kindje kip koopt kleine kerst kastjes

Slide 5 - Tekstslide

Maak nu zelf een alliteratie van minimaal zes woorden met de naam van een klasgenoot.

We houden het leuk en netjes, dus geen scheldwoorden of kwetsende dingen!

Slide 6 - Open vraag

Lesdoel:
Aan het einde van deze les:
  • weet je wat synoniemen zijn
  • weet je wat homoniemen zijn
  • weet je wat antoniemen zijn
  • weet je wat eponiemen zijn
  • heb je geoefend met woorden voor je woordenschat

Slide 7 - Tekstslide

Wat wordt er bedoeld met 'synoniem'?

Slide 8 - Woordweb

Synoniem
Zoek naar een synoniem: een ander woord met dezelfde betekenis.
  • exact - Precies
  • vreemde snuiter - rare snijboon
  • bestuurder en chauffeur
  • lucht en dampkring
  • militair en soldaat

Het ene woord is soms wat zakelijker dan het andere.

Slide 9 - Tekstslide


Wat is een synoniem van het onderstreepte woord.                                        
                                      Dit is haar man.
A
neef
B
echtgenoot
C
vriend

Slide 10 - Quizvraag

Er staat een file vanwege een ongeval.
Wat is de synoniem van ongeval?
A
geluk
B
stommigheid
C
ongeluk

Slide 11 - Quizvraag

Wat wordt er bedoeld met 'homoniem'?

Slide 12 - Woordweb

Homoniemen

Je hebt te maken met een homoniem als één woord verschillende betekenissen heeft.

De woorden zijn qua vorm en klank hetzelfde, maar hebben een andere betekenis.


Voorbeeld het woord 'kussen'

> Els kreeg drie kussen van haar dochter.

> Aakash kreeg nekpijn van zijn nieuwe kussen.

Slide 13 - Tekstslide

‘Bank’ kan betekenen:
  • lang zitmeubel
  • zitmeubel in klaslokaal
  • lang zitmeubel in kerk
  • werktafel
  • instelling voor geld
  • ondiepte
  • bewaarplaats
Soms verduidelijkt een toevoeging de betekenis: schoolbank, kerkbank, draaibank, bank van lening, zandbank, databank.
Homoniemen kunnen voor dubbelzinnigheid zorgen. 

Dat kan een grappig effect hebben:
  • Daklozen krijgen ton.
  • Aantal deelnemers wandelvierdaagse loopt achteruit.

Slide 14 - Tekstslide

De [aanslag] kun je makkelijk verwijderen.
A
misdadige aanval
B
laagje afgezet vuil
C
ernstige benadeling

Slide 15 - Quizvraag

U kunt het beste de [ring] nemen om er te komen.
A
cirkelvormig voorwerp
B
strijdperk
C
kring
D
rondweg

Slide 16 - Quizvraag

Het lijkt mij een nogal [sterk] verhaal.
A
stevig gemaakt
B
veel van een bepaalde stof bevattend
C
vol spierkracht
D
overdreven

Slide 17 - Quizvraag

Wat wordt er bedoeld met 'antoniem'?

Slide 18 - Woordweb

Antoniemen
  • Antoniemen zijn woorden die precies elkaars tegenovergestelde zijn.
Bijvoorbeeld: 
leeg - vol
goedkoop - duur
donker – licht
lang – kort
boven – onder
gaan – komen
synoniem - antoniem




Slide 19 - Tekstslide

Antoniemen
Van sommige woorden kun je de tegenstelling maken door er on- of a- voor te zetten:
mogelijk – onmogelijk
technisch – atechnisch
sociaal – asociaal
begrijpelijk – onbegrijpelijk

Slide 20 - Tekstslide

Wat is een antoniem van groot?
A
Dun
B
Klein
C
Lang
D
Dik

Slide 21 - Quizvraag

Wat is het antoniem van luxe?
A
Spartaans
B
Goedkoop
C
Klein
D
Bescheiden

Slide 22 - Quizvraag

Wat is een antoniem van interesse?
A
Geïnteresseerd
B
Boeiend
C
Desinteresse
D
Oplettendheid

Slide 23 - Quizvraag

Wat wordt er bedoeld met 'eponiem'?

Slide 24 - Woordweb

Eponiemen

 Woorden die naar een persoon zijn genoemd.

  • Achillespees -->  Achilles, Griekse mythologische figuur.
  • Frisbee--> William Russell Frisby, eigenaar van een firma die de studenten van de Yale-universiteit pizza’s leverde; de lege kartonnen borden werden gebruikt als frisbee.
  • Hooligan --> Patrick Hooligan, Ier die eind negentiende eeuw met zijn familie Londen onveilig maakte.
  • Nobelprijs --> Alfred Nobel, Zweedse chemicus en uitvinder, bepaalde in zijn testament dat van de rente van zijn kapitaal elk jaar op zijn sterfdag (10 december) vijf Nobelprijzen moeten worden uitgereikt aan mensen die in het afgelopen jaar het grootste nut hebben verschaft aan de mensheid.

Slide 25 - Tekstslide

Eponiem
Hij bezat een echte Van Gogh, een oude Ford en een valse Stradivarius.


Slide 26 - Tekstslide

Wel woord is een eponiem?
A
dyscacullie
B
stelling van Pythagoras
C
chemiebedrijf

Slide 27 - Quizvraag

Welke woord is een eponiem? Kies het juiste antwoord.
A
fractuur
B
verstandskies
C
adamsappel

Slide 28 - Quizvraag

Vorst (vrieskou) en vorst (koning) zijn eponiemen.
A
juist
B
onjuist

Slide 29 - Quizvraag

Overzicht
Synoniem: andere woorden --> zelfde betekenis: 
leraar - docent
exact - precies
Homoniem: zelfde woorden --> andere betekenis:
bank: zitmeubel en bedrijf waar geldzaken worden geregel
kussen: zoenen en zacht voorwerp waar je op kan leunen
Antoniem: woorden die exact elkaars tegenovergestelde zijn: 
duur - goedkoop
hoog - laag
Eponiem: woorden die naar personen zijn vernoemd: 
Frisbee: William Russell Frisby, eigenaar van een firma die de studenten van de Yale-universiteit pizza’s leverde; de lege kartonnen borden werden gebruikt als frisbee.
Hooligan: Patrick Hooligan, Ier die eind negentiende eeuw met zijn familie Londen onveilig maakte.

Slide 30 - Tekstslide

Werk voor de deze les (als er tijd over is) + huiswerk: 

5.2, deel 1 en deel 2 (woordenlijst) --> online 4.2
+nakijken en verbeteren met een andere kleur!

Klaar = lezen uit je leesboek

timer
10:00

Slide 31 - Tekstslide

Lesdoel:
Aan het einde van deze les:
  • weet je wat synoniemen zijn
  • weet je wat homoniemen zijn
  • weet je wat antoniemen zijn
  • weet je wat eponiemen zijn
  • heb je geoefend met woorden voor je woordenschat

Slide 32 - Tekstslide

Ik weet wat een synoniem en homoniem zijn en kan die herkennen en gebruiken in zinnen.
😒🙁😐🙂😃

Slide 33 - Poll

Ik weet wat een antoniem en eponiem zijn en kan die herkennen en gebruiken in zinnen.
😒🙁😐🙂😃

Slide 34 - Poll

Reflectie:
Wat ging bij jou goed tijdens deze les?
Wat kan nog iets beter?

Slide 35 - Open vraag

Feedback
Wat vond je fijn/goed aan deze les?
Wat zou je liever anders zien?

Slide 36 - Open vraag