Woche 5

A2a Duits, Woche 5
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 23 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 160 min

Onderdelen in deze les

A2a Duits, Woche 5

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Beginopdracht

Slide 3 - Tekstslide

Diese Woche:
Donnerstag (40 Min.)

Lektion 10
GR: Imperativ
GR: in + Akk.
Freitag (80 Min.)

Projekt Landeskunde
Montag (40 Min.)

Uitleg komende periode
Start Modul Nico (Lektion 10)
GR: sammeln + basteln
GR: Verben mit e/a

Slide 4 - Tekstslide

Komende periode
--> T03: Lektion 10+11+12 (w/g/l, tijdens TP3, weging 1x)
--> P01: Projekt Landeskunde (gedurende periode 3, weging 1x)

Slide 5 - Tekstslide

Start Modul Nico
KB S. 7-8 (1-2)
AB S. 6 (1-5)

Slide 6 - Tekstslide

Lektion 10
KB S. 9-11 (3, 8, 11, 12)
AB S. 7-11 (6, 7, 9, 10, 12-18)

Slide 7 - Tekstslide

Grammatik: sammeln & basteln
Als het werkwoord eindigt op -eln, wordt de ich-uitgang 
-le!

Dus niet: ich sammele, ich bastele
Maar: ich sammle, ich bastle

Verder verandert er niets aan de rijtjes (gewoon esttenten)

Slide 8 - Tekstslide

Grammatik: sammeln & basteln
sammeln
basteln
ich
sammle
bastle
du
sammelst
bastelst
er/sie/es
sammelt
bastelt
wir
sammeln
basteln
ihr
sammelt
bastelt
sie/Sie
sammeln
basteln 

Slide 9 - Tekstslide

Grammatik: Verben mit e/a im Stamm
Bij werkwoorden met een e en een a in de stam krijg je een wisseling van de stamklinker. 

Dit heet de e/i(e)-Wechsel en de a/ä-Wechsel

Slide 10 - Tekstslide

Grammatik: Verben mit e/a im Stamm
De regels zijn:
- hoor je in de stam een korte e (è), dan krijgen du en er/sie/es een i.
- hoor je in de stam een lange e (é), dan krijgen du en er/sie/es een ie.
- hoor je in de stam een korte of lange a, dan krijgen du en er/sie/es een ä.

Let op: Alleen bij du en er/sie/es verandert iets. De rest is gewoon volgens esttenten.

Slide 11 - Tekstslide

Grammatik: Verben mit e/a im Stamm
Je leert één uitzondering: geben.

Daar hoor je een lange e, maar krijg je een i (i.p.v. ie).

Ich gebe, du gibst, er/sie/es gibt
Wir geben, ihr gebt, sie/Sie geben

Slide 12 - Tekstslide

Grammatik: Verben mit e/a im Stamm
helfen (è)
sehen (é)
geben
fahren
ich
helfe
sehe
gebe
fahre
du
hilfst
du siehst
gibst
fährst 
(ä = è)
er/sie/es
hilft
sieht
gibt
fährt
wir
helfen
sehen
geben
fahren
ihr
helft
seht
gebt
fahrt
sie/Sie
helfen
sehen
geben
fahren

Slide 13 - Tekstslide

Grammatik: Imperativ
Wat is de Imperativ? (= imperatief in het Nederlands)


Je leert nu de imperatief enkelvoud (= de jij-vorm)

Slide 14 - Tekstslide

Grammatik: Imperativ
De regel: Haal van de du-vorm de uitgang -st af. Dan heb je al de imperatief te pakken!
Probier mal:
________ (machen) deine Hausaufgaben!
________ (gehen) in den Supermarkt!
________ (finden) dein Buch!
________ (treffen) doch mal deine Freunde!


Slide 15 - Tekstslide

Grammatik: Imperativ
Je leert 5 uitzonderingen:
- iss dein Obst! (ipv du isst)
- lies dein Buch! (ipv du liest)
- lauf nicht so schnell! (ipv du läufst)
- sammle deine Sachen! (ipv du sammelst)
- sei nicht so faul! (ivp du bist)


Slide 16 - Tekstslide

Grammatik: in + Akkusativ
Het Duitse voorzetsel 'in' in combinatie met een Akkusativ (= vierde naamval) betekent:

- naar: ik ga naar de supermarkt
- ... in (als achterzetsel): ik loop de supermarkt in (en dus niet: ik loop in de supermarkt)
Dit drukt altijd een beweging/actie/verandering uit.

Slide 17 - Tekstslide

Grammatik: in + Akk.
Onthoud maar: 

Er is sprake van een Verandering, dus ik krijg een Vierde naamval.

Slide 18 - Tekstslide

Grammatik: in + Akk.
Welke vierde naamvallen ken je ook alweer?


Mann
Frau
Kind
Kinder
1e bepaald
der
die
das
die
4e bepaald
1e onbepaald
ein
eine
ein
keine
4e onbepaald

Slide 19 - Tekstslide

Grammatik: in + Akk.
De combinaties die je moet kennen zijn dus:

Mnl.: Ich gehe in den Supermarkt, ich gehe in einen Park.
Vrl.: Ich gehe in die Sporthalle, ich gehe in eine Bibliothek.
Onz.: Ich gehe ins (!) Kino, ich gehe in ein Stadion.
Mv.: Ich gehe in die Häuser, ich gehe in keine hohen Gebäuden.


Slide 20 - Tekstslide

Grammatik: in + Akk.
Probeer nu in te vullen:
1. Ich gehe in ____ (de) Bioladen (m).
2. Ich gehe in ___ (een) Universität (v).

En te vertalen:
1. Ik ga de school in.
2. Ik ga een museum in.

Slide 21 - Tekstslide

An die Arbeit
Aufgabe 6, 7, 9, 10, 12-18
AB S. 7-11 

Dit is huiswerk voor maandag 12 februari
(volgende week vallen alle lessen uit omdat ik met recuperatieverlof ben)

Slide 22 - Tekstslide

Hausaufgaben für Montag
- Maken: 

- Leren: 



Slide 23 - Tekstslide