elektriciteit en automatisering les 1 Serie en Parallel

Elektriciteit
1 / 43
volgende
Slide 1: Tekstslide
NatuurkundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 43 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Elektriciteit

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Als er een elektrische stroom loopt, wordt een draad warm.
Een gloeilamp is hier een goed voorbeeld van

Slide 3 - Tekstslide

voorbeelden van een spanningsbron

  • batterij
  • elektromotor
  • accu
  • dynamo
  • (dus geen stopcontact !)

Slide 4 - Tekstslide

Elektronische zekering
Smeltveiligheid

Slide 5 - Tekstslide

Schakelingen en veiligheid
Overbelasting:te veel apparaten aangesloten
Kortsluiting:directe verbinding tussen de + en –
Meterkast: Smeltzekering 16A per groep
Aardlekschakelaar (30 mA)
Hoofdschakelaar
Jouw lichaam werkt op elektrische stroompjes
Wisselspanning is gevaarlijker dan gelijkspanning


Slide 6 - Tekstslide

Wat zijn de taken van apparaten?
  • Informatie verwerken
  • verlichten
  • bewegen
  • verwarmen

Slide 7 - Tekstslide

Wat is er nodig om elektrische apparaten te laten werken?
A
een gesloten stroomkring
B
een stroombron
C
elektriciteitsdraden
D
een schakelaar

Slide 8 - Quizvraag

belangrijke tekens 
zie ook tabel 17 van je binas

Slide 9 - Tekstslide

Schakelingen

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Link

Welke deeltjes stromen er door een elektriciteitsdraad? 
  • Elektrische stroom in een draad bestaat uit bewegende elektronen.
  • Welke kant stromen de elektronen op?
  • Van de plus naar de minpool



Slide 13 - Tekstslide

Serieschakeling
spanning:
  Ubron = + U1 + U2 + U3

Slide 14 - Tekstslide

Parallelschakeling
spanning:
  Ubron = U1 = U2 =U3

Slide 15 - Tekstslide

Serie en Parallelschakelingen
  • Elk elektron bevat lading die je uitdrukt in Volt.
  • Ampère is aantal elektronen dat per seconde langsstroomt.
  • Het vermogen kun je berekenen met  
  • elektrisch vermogen = spanning ∙ stroomsterkte 
  • P = U ∙ I



Slide 16 - Tekstslide

Elektrische energie



P = vermogen in watt (W) of in joule per seconde
t = tijd in seconden (s)
E = energieverbruik in joule
E=Pt

Slide 17 - Tekstslide

Elektrische energie
Elektrische energie = vermogen x tijd
E = P x t
E = energieverbruik in kWh of in J
P = vermogen in kW
t = tijd in uur (h)

Slide 18 - Tekstslide

Serieschakeling
parallelschakeling

Slide 19 - Tekstslide

Serie schakeling: 1 lange stroomkring.
Parallel schakeling: verschillende stroomkringen
6V
V?       V?       V?
6V             
V?        V?       V?
0,6A
A?                                    A?
0,6A
A?                A?        A?        A?

Slide 20 - Tekstslide

Een gloeilamp heeft een vermogen van 60 W. Door de lamp loopt een stroomsterkte van 5 A. Op welke spanning is de lamp aangesloten?
A
300 V
B
12 V
C
0,08 V

Slide 21 - Quizvraag

Bereken  het energieverbruik na 20 minuten.
geg:
gevr:
uitw:
3,0V  0,6A

Slide 22 - Tekstslide

Bereken het energieverbruik na 20 minuten.
geg:
gevr:
uitw:
4,0V  
0,3A

Slide 23 - Tekstslide

Een strijkijzer werkt op een netspanning van 230 volt. Het typeplaatje van het strijkijzer staat hiernaast. Hoe groot is de stroomsterkte door het strijkijzer?
A
60 Hz
B
800 W
C
3,5 A
D
0,3 A

Slide 24 - Quizvraag

Ampère en voltmeter aansluiten - schema
1

Slide 25 - Tekstslide

Neem het schema over in je schrift en teken op de juiste plaats de voltmeter en de ampèremeter.

Slide 26 - Tekstslide

Uitwerking 

Slide 27 - Tekstslide

Thuis draait er een wasmachine van 1500 W, de tv staat aan 800 W en je zingt hard mee met het karaokesysteem 220 W. Bereken de stroomsterkte.

Slide 28 - Tekstslide

De grootheid en eenheid van spanning is
A
I in Ampere
B
I in Volt
C
U in Ampere
D
U in Volt

Slide 29 - Quizvraag

Een mobile telefoon heeft een vermogen van 4,0W. Jantje wordt gebeld en heeft een gesprek gedurende 3 min en 24 sec. Wat is de energie die de telefoon heeft verbruikt in W/s

Slide 30 - Tekstslide

De grootheid en eenheid van stroomsterkte is:
A
I in Ampere
B
I in Volt
C
U in Ampere
D
U in Volt

Slide 31 - Quizvraag

Bij een spanning van 230 V gebruikt een flinke flatscreen-tv 155 joule. Bereken de stroomsterkte naar de flatscreen.

Slide 32 - Tekstslide

Voor een serie schakeling geldt:
A
Itot=I1=I2=....
B
Itot=I1+I2+...
C
Utot=U1+U2+....
D
Utot=U1=U2=...

Slide 33 - Quizvraag

Bereken het maximale vermogen dat het oplaadstation van de foto kan leveren.

Slide 34 - Tekstslide

Wat weet je van stroom in een parallel schakeling?
A
Het is overal hetzelfde
B
Stroom in vertakking is minder dan in hoofdtak
C
Er zit geen regel aan

Slide 35 - Quizvraag

Een stadion wordt verlicht met lampen in vier lichtmasten. In elke mast zitten 59 lampen van elk 2000 W. Bij een gemiddelde wedstrijd branden de lampen 3,5 uur lang. 1 kWh kost € 0,19. Hoe duur is dat?

Slide 36 - Tekstslide

Een zekering beveiligt tegen
A
overbelasting
B
kortsluiting
C
Brand
D
overbelasting en kortsluiting

Slide 37 - Quizvraag

Op de kWh meter staat aangegeven dat de oven 3,5 kWh heeft verbruikt tijdens het bakken van een cake. De cake heeft 1 uur en 33 min in de oven gestaan. Bereken het vermogen van de oven.

Slide 38 - Tekstslide

Als je deze stekker in het stopcontact
steekt valt de stroom uit.
Wat is er gebeurd?
A
elektriciteitsdraden zijn gesmolten
B
de aardlekschakelaar is uitgeschakeld door kortsluiting
C
er is een zekering doorgebrand/uitgegaan door overbelasting
D
er is een zekering doorgebrand/uitgegaan door kortsluiting

Slide 39 - Quizvraag

Waarom krijgen was-droog combinaties vaak een 'eigen groep'?
A
Hogere spanning
B
Hoge stroom
C
Werkt met water
D
Grotere kans op kortsluiting

Slide 40 - Quizvraag

Wat doet een aardlekschakelaar
A
Schakelaar die iets uit of aan zet.
B
Schakelt de stroom uit van een groep zodra er ergens stoom lekt.
C
Daarmee kan je meten hoeveel stroom er in de aarde zit.
D
Alle antwoorden zijn goed.

Slide 41 - Quizvraag

Je speelt 1,50 uur met je spelcomputer. Die heeft een vermogen van 60,0 W.
Bereken het energiegebruik in kWh en in kJ.

Slide 42 - Tekstslide

Huiswerk
Bestudeer § 1 en 2 goed!

Slide 43 - Tekstslide