3H/V: unité 2 - savoir, poser une question, imparfait

Unité 2: 
- voca appr. 6 et 8 
- le verbe savoir 
- poser une question 
(- révision imparfait)


1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Unité 2: 
- voca appr. 6 et 8 
- le verbe savoir 
- poser une question 
(- révision imparfait)


Slide 1 - Tekstslide

Vocabulaire 

Slide 2 - Tekstslide

Wat betekent: l'emploi
A
het woord
B
de baan
C
de uitwisseling
D
de verandering

Slide 3 - Quizvraag

Wat betekent: oser
A
verbeteren
B
proberen
C
lijken
D
durven

Slide 4 - Quizvraag

Wat betekent: ennuyeux
A
sociaal
B
ruiken
C
saai (irritant)
D
kijken

Slide 5 - Quizvraag

Wat betekent: vite
A
snel
B
rustig
C
langzaam
D
leeg

Slide 6 - Quizvraag

Wat betekent: lire
A
lezen
B
luisteren
C
schrijven
D
spreken

Slide 7 - Quizvraag

De FS leren we dit hst

Slide 8 - Tekstslide

Er volgen nu een paar quiz vragen over het werkwoord 'savoir' 

Slide 9 - Tekstslide

Wat betekent het werkwoord: savoir ?
A
kennen
B
weten
C
zien
D
kijken

Slide 10 - Quizvraag

Vervoeg op de juiste manier:
zij hebben geweten
A
ils vont savoir
B
ils savent
C
ils savaient
D
ils ont su

Slide 11 - Quizvraag

Vertaal: ik weet (het) niet
(geen hoofdletter, geen punt)

Slide 12 - Open vraag

In welke tijd staat onderstaande zin:
Je vais savoir beaucoup après ce chapitre (geen hoofdletter, geen punt)

Slide 13 - Open vraag

Poser des questions 

Slide 14 - Tekstslide

Op welke manieren kun je een vraag stellen in het Frans? (één antwoord per keer)

Slide 15 - Woordweb

Welke vraag is een inversie?
A
Vous parlez français ?
B
Parlez-vous français ?
C
Pourquoi, vous parlez français ?
D
Est-ce que vous parlez français ?

Slide 16 - Quizvraag

Maak onderstaande zin op een andere manier vragend (gebruik inversie):
Tu as un chien? (hoofdletter + ?)

Slide 17 - Open vraag

Maak onderstaande zin op een andere manier vragend (gebruik géén vraagwoord en ook géén inversie):
Tu as un chien? (hoofdletter + ?)

Slide 18 - Open vraag

Maak onderstaande zin op een andere manier vragend (gebruik inversie):
Elle aime la pizza? (hoofdletter + ?)

Slide 19 - Open vraag

Welke Franse vraagwoorden ken je?
(één antwoord per keer)

Slide 20 - Woordweb

Vraagwoorden
pourquoi - waarom
quand - wanneer
quoi - wat
qu'est-ce que - wat
où - waar
qui - wie
comment - hoe
quel(le) - welke / wat
combien - hoeveel

Slide 21 - Tekstslide

Welk vraagwoord is correct?
... va à la fête de Sophie ?
A
Comment
B
C
Qui
D
Quand

Slide 22 - Quizvraag

Welk vraagwoord is correct?
... tu part en vacances ?
A
Quand
B
Combien
C
D
Comment

Slide 23 - Quizvraag

Het vraagwoord quel
        quel / quelle / quels / quelles   +   vorm van être  =  wat

Quelle est ta matière préférée ?  =  Wat is jouw lievelingsvak?
Quel est ton plat préféré ?             =  Wat is jouw lievelingsgerecht?
Quels sont vos hobbys ?                 =  Wat zijn uw hobbys?

                  In alle andere gevallen betekent het welke

Slide 24 - Tekstslide

Is het 'quel/quelle/quels/quelles'
... est ton jean préféré ?

A
quels
B
quelles
C
quelle
D
quel

Slide 25 - Quizvraag

Ik leer meer van een LessonUp?
😒🙁😐🙂😃

Slide 26 - Poll

L'imparfait
Hoe maak je een imparfait?

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Tekstslide

Kies het juiste werkwoord en de juiste vorm:
J'... en vacances avec ma famille.
A
avais
B
étais
C
avait
D
était

Slide 29 - Quizvraag

Kies de juiste vorm van de imparfait:
Nous ... dans la rue.
A
dansions
B
dansons
C
dansiez
D
dansez

Slide 30 - Quizvraag

Vul de juiste vorm in van het werkwoord tussen haakjes.
Vous ... avec la prof ? (parler, imp)
(geen hoofdletter)

Slide 31 - Open vraag

Vul de juiste vorm in van het werkwoord tussen haakjes.
Je ... dans un bon restaurant. (manger)
(geen hoofdletter)

Slide 32 - Open vraag