Biologie: Ecologie

• Biologie
• Speciaal Onderwijs
• Leerroute 1
• Leerroute 2

Biologie: Ecologie

Meneer de Vries

les doelen

Aan het einde van deze les:

Weet jij wat een levende factor is;

Weet jij het verschil tussen en biotische en abiotische factor;

Weet jij de vier verschillende niveaus: individu, populatie, levensgemeenschap en een ecosysteem. 

Milieu

De omgeving van een organisme noem je zijn milieu

Het milieu van de regenworm is de bodem. 

Als het regent komt de regenworm boven de grond en als het droog is kruipt de regenworm diep onder de grond. 

De invloed van de regenworm 

Organismen hebben invloed op de omgeving.

De regenwormen graven gangen in de grond, hierdoor blijft de grond luchtig doordat er zuurstof door de grond kan stromen.  

Dus het organismen heeft dus invloed op zijn omgeving en dit noemen we een relatie. 

Levende en niet levende factoren

Levende factoren noemen we biotische factoren.

Niet levende factoren noemen we abiotische factoren.

Vier niveaus van de ecologie van klein naar groot

Individu  (1 organisme)

Populatie (dezelfde soort binnen een gebied die zich voort kunnen planten)

Levensgemeenschap (alle populaties samen in een gebied)

ecosysteem (gebied met biotische en abiotische) factoren)

Dat een konijn een zomervacht en een wintervacht heeft, komt door een bepaalde invloed uit de natuur. Welke invloed is dit?

Welk begrip past het beste bij biotisch?

1. Levend
2. Niet levend

Welk begrip past het beste bij abiotisch

1. Levend
2. Niet levend

Storm is een voorbeeld van

1. biotische factor
2. abiotische factor

Gras is een voorbeeld van

1. biotische factor
2. abiotische factor

Licht is een voorbeeld van

1. biotische factor
2. abiotische factor

Een organisme is een voorbeeld van

1. biotische factor
2. abiotische factor

Regen is een voorbeeld van

1. biotische factor
2. abiotische factor

Warm weer is een voorbeeld van

1. biotische factor
2. abiotische factor

Bacterie is een voorbeeld van

1. biotische factor
2. abiotische factor

Een groep wilde zwijnen die op de Veluwe samenleven en zich onderling voortplanten, is een

1. Individu
2. ecosysteem
3. levensgemeenschap
4. Populatie

Een gebied zoals de Veluwe, waar biotische en abiotische factoren een eenheid vormen, noem je een

1. Individu
2. ecosysteem
3. levensgemeenschap
4. Populatie

Alle populaties die op de Veluwe samenleven, vormen een

1. Individu
2. ecosysteem
3. levensgemeenschap
4. Populatie

Een enkel organisme noem je een

1. Individu
2. ecosysteem
3. levensgemeenschap
4. Populatie

Zet de volgende niveaus van klein naar groot: individu, levensgemeenschap, populatie en ecosysteem

Zelfstandig werken

Blz. 76 -  83

of 

Blz. 84 - 95