JCD 2 Marketing les 5

Casus Culturele voorzieningen
1 / 54
volgende
Slide 1: Tekstslide
marketingMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 54 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Casus Culturele voorzieningen

Slide 1 - Tekstslide

vraag 1

Slide 2 - Open vraag

Vraag 1
Enorme spreiding, bovendien kan de enquêteur dat wel schatten. 
Beter: hoe oud bent u? 

Slide 3 - Tekstslide

Vraag 2

Slide 4 - Open vraag

Vraag 2
Dit is een domme vraag. De enquêteur kan dit gewoon zien. Het zou daarom zelfs een beledigende vraag kunnen zijn. Beter dat de enquêteur dit zelf invult

Slide 5 - Tekstslide

Vraag 3

Slide 6 - Open vraag

Vraag 3
Deze antwoorden dubbelen. ‘ja’ is ook ‘soms’ en ‘nee’ is ook ‘nooit’. Bovendien, wat is ‘soms’? Eén keer per week, één keer per maand of één keer per jaar? 

Bovendien, wat zijn culturele voorzieningen? Dat is nog nergens gedefinieerd. Dat vraagt erom de vraag te splitsen. Eerst de culturele voorzieningen bevragen en daarna de bezoekfrequentie bevragen. Bezoekt u het theater, de bioscoop, de Volksuniversiteit enzovoort? Daarna de frequentie: elke week, > 1 keer per maand, > 1 keer per jaar, < 1 keer per jaar, nooit

Slide 7 - Tekstslide

Vraag 4

Slide 8 - Open vraag

Vraag 4
Dit is een dubbele vraag; waar en wat. Bovendien zijn de antwoorden op deze vraag niet statistisch te verwerken. Hier is dus een meerkeuzevraag op zijn plaats, aangevuld met een meervoudige vraag. Dus: 'Gaat u wel eens naar de bioscoop?' 'Ja …' 'Naar welke bioscoop gaat u dan?', gevolgd door een keuze aan plaatselijke bioscopen. Niet vergeten toe te voegen: 'een andere bioscoop, namelijk ...'

Slide 9 - Tekstslide


Slide 10 - Open vraag

Vraag 5
Ook deze vraag kan beter gesplitst worden. Zijn er voldoende theaters, bioscopen? Enzovoort. 
De antwoorden zijn bovendien suggestief: ’veel te veel’ en ‘veel te weinig’. 
Bovendien: wat is veel? Wat voor de een veel is, is voor de ander veel te veel of te weinig. Hier is een gesloten vraag beter op zijn plaats: 'mee eens' of 'niet mee eens'. 

Slide 11 - Tekstslide


Slide 12 - Open vraag

Vraag 6
Ook hier geldt: wat is ‘goed’? Goed voor wat en voor wie? Bovendien, als je dit aan iemand van 80 vraagt, heeft deze daar waarschijnlijk geen mening over, en die keuzemogelijkheid ontbreekt. Dus deze vraag is eerder geschikt voor een homogene doelgroep jongeren. Deze vraag kun je dus beter helemaal schrappen of, als je hem bevraagt in een homogene groep jongeren, veranderen in een gesloten vraag: 'Vind je … voldoende?' ja/nee

Slide 13 - Tekstslide


Slide 14 - Open vraag

Vraag 7
Hier vraag je ook meerdere dingen tegelijk. Kinderen? Zwemmen? Geschiktheid van het zwembad. Dus ook hier weer splitsen:
a. Heeft u kinderen? ja/nee (gesloten vraag)
b. Indien ja: 'Gaat u wel eens met uw kinderen naar het zwembad?' (antwoordschaal bijvoorbeeld: nooit, minder dan één keer per maand, meer dan één keer per maand, minder dan één keer per week, meer dan één keer per week, dagelijks)
c. Indien ja: 'Vindt u dit zwembad geschikt?' (Ervan uitgaande dat er maar één zwembad is natuurlijk. Anders moet je eerst vragen: 'Naar welk(e) zwembad(en) gaat u dan?') (meerkeuzevraag)  
d. Ten slotte: 'Waarom vindt u dit zwembad geschikt of ongeschikt?' Voor elke categorie een meerkeuzevraag toevoegen.

Slide 15 - Tekstslide


Slide 16 - Open vraag

Vraag 8
Vraag en antwoordmogelijkheden leiden tot dubbele ontkenningen. Geen gebruik en antwoord 'nee' staan gelijk aan 'ja'. Dit maakt de vraag en het antwoord verwarrend en daarom slecht te begrijpen

Slide 17 - Tekstslide


Slide 18 - Open vraag

Vraag 9
Wat als de ondervraagde nog nooit van het plan gehoord heeft? Dus ook deze vraag weer splitsen: Kent u het plan ...? Wat vindt u van het plan …? 

De keuzemogelijkheid ‘een slecht plan’ is natuurlijk suggestief en hoort niet in het rijtje thuis.

Slide 19 - Tekstslide


Slide 20 - Open vraag

Vraag 10
Hoe kan een geënquêteerde dat nu weten? 
Deze vraag kan hij alleen beantwoorden nadat hij een apart onderzoek heeft gedaan naar de bekendheid van het plan onder de bevolking.

Slide 21 - Tekstslide

Opdracht 
Oefening enquête maken (Teams)

In 2-tallen maak je deze opdracht. In Teams heb ik al groepjes en werkruimtes gemaakt 
timer
1:00

Slide 22 - Tekstslide

Huiswerk voor na vakantie

Marketing en marktonderzoek boek Hoofdstuk 7 Enquête
Inzichtvragen 1 t/m 10
Huiswerk vorige les...

Slide 23 - Tekstslide

Casus Action
Wat is een Early Adopter?

Slide 24 - Open vraag

indeling kopers

Slide 25 - Tekstslide

Casus Action
1. Rutte stelt dat de early adopters de keten kennen. Welke groep consumenten moet Action nu veroveren en waarom?

Na de early adopters komt de early majority. Omdat dat een veel grotere groep consumenten is dan de innovators en de early adopters.

Slide 26 - Tekstslide

Casus Action
2. Heeft GfK een kwantitatief of een kwalitatief onderzoek uitgevoerd en waaruit blijkt dat?

Het onderzoek is vooral kwantitatief geweest. Dat blijkt uit dat het gaat om omzetcijfers en over een percentage variabel assortiment.

Slide 27 - Tekstslide

Casus Action
3. Welke marktinstrumenten maakt de Action-formule vooral sterk volgens het onderzoek?

In de formule gaat het vooral om de P van Prijs en om P van Product. De snelle assortimentswisselingen en lage prijzen trekken vooral publiek volgens de uitkomsten van het onderzoek.

Slide 28 - Tekstslide

Casus Action
4. Zou je het onderzoek van GfK een verkennend, een beschrijvend, een verklarend of een voorspellend marktonderzoek noemen? Leg uit waarom je dat denkt.

Het zal waarschijnlijk gaan om een beschrijvend marktonderzoek. Bij dit soort onderzoek brengt een onderzoeker het terrein in kaart. Er worden uitspraken gedaan over de omvang van de markt, het marktaandeel enzovoort. Beschrijvend
of descriptief onderzoek is meestal ook kwantitatief onderzoek. Naar aanleiding van de resultaten is het mogelijk conclusies te trekken en adviezen te geven. Een conclusie is dat Action leeft van impulsaankopers en het advies is om meer in de richting van een supermarkt op te schuiven

Slide 29 - Tekstslide

Casus Action
5. Hoe is GfK volgens jou aan de resultaten gekomen? Zullen ze desk- of fieldresearch hebben uitgevoerd? Waarom denk je dat?

Naar alle waarschijnlijkheid zijn de uitkomsten via deskresearch verkregen, onder andere uit de cijfers over de verkoopresultaten. Uit interne informatiebronnen dus. Geen van de onderzoeksresultaten wijst erop dat er consumenten of medewerkers van een van de genoemde ketens zijn ondervraagd.

Slide 30 - Tekstslide

Casus Action
6. Komen de conclusies die Rutte in het artikel naar voren brengt voor rekening van GfK? Waarom denk je dat?

Waarschijnlijk is dat de interpretatie van de onderzoeksgegevens vooral voor de rekening van retailkenner Rutte komt. Hij is een soort goeroe en schrijft op zijn website: 'retailkenner met uitgesproken ideeën over winkelformules, producten, marketingcommunicatie en sales. (…) Retailkennis wordt naast consulting zonder tussenkomst van reclamebureaus direct omgezet in concrete actie en productie.' De rapportage van GfK is vast een stuk soberder geweest.

Slide 31 - Tekstslide

Casus Action
7. Geef, naar aanleiding van het artikel, een idee voor een vervolgonderzoek dat Action zou kunnen starten.

Bijvoorbeeld:  Het is een idee om de beweringen van Rutte te onderbouwen met fieldresearch onder consumenten die de Action bezoeken. Rutte beweert bovendien dat er voldoende ruimte in de markt is voor nog een paar honderd filialen van Action. Of dat zo is, zou met kwantitatief onderzoek bepaald kunnen worden.

Slide 32 - Tekstslide

Casus Action
8. Bedenk naar aanleiding van het artikel enkele vragen voor een vervolgonderzoek.

Vragen kunnen zijn: Heeft de klant van Action inderdaad meer behoefte aan een minder variabel assortiment? Heeft de klant van Action inderdaad meer behoefte aan een supermarktaanpak? Is het zo dat er nog markt is voor een paar honderd filialen meer? Hoeveel filialen zijn dat dan precies en op welke plekken?

Slide 33 - Tekstslide

Opdracht 3
1. Wat is een steekproef?
Marktonderzoek waarbij slechts een deel van de populatie benaderd wordt. Dat deel is zó gekozen dat het lijkt op de populatie als geheel.

2. Hoe noemt een marketeer de totale doelgroep voor een marktonderzoek?
Populatie.


Slide 34 - Tekstslide

Opdracht 3
3. Wanneer noem je een steekproef representatief? Noem drie kenmerken.
Als deze aselect en voldoende groot is en de doelgroep homogeen is.

Slide 35 - Tekstslide

Huiswerk H7 Enquête
  • 1. Hoe noemt een marktonderzoeker de mensen die hij ondervraagt?
  • Respondenten.

  • 2. Hoe noemt hij de reacties die hij krijgt op een enquête?
  • Respons.

Slide 36 - Tekstslide

3. Leg in je eigen woorden uit hoe outbound interactive voice response werkt.

In eigen woorden: het computersysteem kan de respondent opbellen en met een vooraf ingesproken stem de enquête afnemen. De respondent kan de vragen vervolgens beantwoorden door gebruik te maken van de cijfertoetsen op het telefoontoestel.

Slide 37 - Tekstslide

4. Wat is een suggestieve vraag?
Een vraag die de ondervraagde al in een bepaalde richting stuurt voor het beantwoorden ervan.

5. Geef een eigen voorbeeld van een suggestieve vraag.
Voorbeeld: Vindt u autorijden ook zo schadelijk voor het milieu? 
Voorbeeld: Vindt u ook niet dat ze deze bomen beter om kunnen hakken?

Slide 38 - Tekstslide

6. Geef een ander woord voor 'vragenlijst'.
Enquêteformulier.


7. Zet de juiste woorden achter de omschrijving. Kies uit:


Slide 39 - Tekstslide

8. Wat is het voordeel van het gebruik van een antwoordschaal?
Een antwoordschaal maakt het mogelijk antwoorden makkelijk te verwerken.

9. Wat is een steekproef?
Marktonderzoek waarbij slechts een deel van de populatie benaderd wordt. Dat deel is zó gekozen dat het lijkt op de populatie als geheel.


Slide 40 - Tekstslide

10. Hoe noemt een marketeer de totale doelgroep voor een marktonderzoek?

Populatie.

Slide 41 - Tekstslide

Slide 42 - Tekstslide

Casus Action
Wat is een Early Adopter?

Slide 43 - Open vraag

indeling kopers

Slide 44 - Tekstslide

Casus Action
1. Rutte stelt dat de early adopters de keten kennen. Welke groep consumenten moet Action nu veroveren en waarom?

Na de early adopters komt de early majority. Omdat dat een veel grotere groep consumenten is dan de innovators en de early adopters.

Slide 45 - Tekstslide

Casus Action
2. Heeft GfK een kwantitatief of een kwalitatief onderzoek uitgevoerd en waaruit blijkt dat?

Het onderzoek is vooral kwantitatief geweest. Dat blijkt uit dat het gaat om omzetcijfers en over een percentage variabel assortiment.

Slide 46 - Tekstslide

Casus Action
3. Welke marktinstrumenten maakt de Action-formule vooral sterk volgens het onderzoek?

In de formule gaat het vooral om de P van Prijs en om P van Product. De snelle assortimentswisselingen en lage prijzen trekken vooral publiek volgens de uitkomsten van het onderzoek.

Slide 47 - Tekstslide

Casus Action
4. Zou je het onderzoek van GfK een verkennend, een beschrijvend, een verklarend of een voorspellend marktonderzoek noemen? Leg uit waarom je dat denkt.

Het zal waarschijnlijk gaan om een beschrijvend marktonderzoek. Bij dit soort onderzoek brengt een onderzoeker het terrein in kaart. Er worden uitspraken gedaan over de omvang van de markt, het marktaandeel enzovoort. Beschrijvend
of descriptief onderzoek is meestal ook kwantitatief onderzoek. Naar aanleiding van de resultaten is het mogelijk conclusies te trekken en adviezen te geven. Een conclusie is dat Action leeft van impulsaankopers en het advies is om meer in de richting van een supermarkt op te schuiven

Slide 48 - Tekstslide

Casus Action
5. Hoe is GfK volgens jou aan de resultaten gekomen? Zullen ze desk- of fieldresearch hebben uitgevoerd? Waarom denk je dat?

Naar alle waarschijnlijkheid zijn de uitkomsten via deskresearch verkregen, onder andere uit de cijfers over de verkoopresultaten. Uit interne informatiebronnen dus. Geen van de onderzoeksresultaten wijst erop dat er consumenten of medewerkers van een van de genoemde ketens zijn ondervraagd.

Slide 49 - Tekstslide

Casus Action
6. Komen de conclusies die Rutte in het artikel naar voren brengt voor rekening van GfK? Waarom denk je dat?

Waarschijnlijk is dat de interpretatie van de onderzoeksgegevens vooral voor de rekening van retailkenner Rutte komt. Hij is een soort goeroe en schrijft op zijn website: 'retailkenner met uitgesproken ideeën over winkelformules, producten, marketingcommunicatie en sales. (…) Retailkennis wordt naast consulting zonder tussenkomst van reclamebureaus direct omgezet in concrete actie en productie.' De rapportage van GfK is vast een stuk soberder geweest.

Slide 50 - Tekstslide

Casus Action
7. Geef, naar aanleiding van het artikel, een idee voor een vervolgonderzoek dat Action zou kunnen starten.

Bijvoorbeeld:  Het is een idee om de beweringen van Rutte te onderbouwen met fieldresearch onder consumenten die de Action bezoeken. Rutte beweert bovendien dat er voldoende ruimte in de markt is voor nog een paar honderd filialen van Action. Of dat zo is, zou met kwantitatief onderzoek bepaald kunnen worden.

Slide 51 - Tekstslide

Casus Action
8. Bedenk naar aanleiding van het artikel enkele vragen voor een vervolgonderzoek.

Vragen kunnen zijn: Heeft de klant van Action inderdaad meer behoefte aan een minder variabel assortiment? Heeft de klant van Action inderdaad meer behoefte aan een supermarktaanpak? Is het zo dat er nog markt is voor een paar honderd filialen meer? Hoeveel filialen zijn dat dan precies en op welke plekken?

Slide 52 - Tekstslide

Opdracht 3
1. Wat is een steekproef?
Marktonderzoek waarbij slechts een deel van de populatie benaderd wordt. Dat deel is zó gekozen dat het lijkt op de populatie als geheel.

2. Hoe noemt een marketeer de totale doelgroep voor een marktonderzoek?
Populatie.


Slide 53 - Tekstslide

Opdracht 3
3. Wanneer noem je een steekproef representatief? Noem drie kenmerken.
Als deze aselect en voldoende groot is en de doelgroep homogeen is.

Slide 54 - Tekstslide