Chapter 2 - Lesson 4 - E Grammar (Questions and Negatives)

• Engels
• Middelbare school
• mavo
• Leerjaar 1

Chapter 2 - Lesson 4 - E Grammar (Questions and Negatives)

Chapter 2 - lesson 1

Questions and negative sentences 

Learning goal: I can write questions and negatives sentences correctly.

Please close your laptop during the explanation.

Questions 

Andere werkwoorden

Een ander werkwoord? 

Voeg do of does toe aan het begin van de zin en gebruik het hele werkwoord.

Does he study a lot?
Does he have an English test tomorrow?
Do they have a date tonight?

Am/Are/Is en can

om een vraag te maken met am, are, is of can, zet je am, are, is of can aan het begin van de zin.

Are you the teacher?
Can you walk the dog?
Is he listening?

Wanneer do en wanneer does? 

Do gebruik je bij I, You,
We, You, They

Does gebruik je bij he, she, it 

Do/Does

Een ander werkwoord? 

Voeg do of does toe aan het begin van de zin en gebruik het hele werkwoord.

Does he study a lot?
Does he have an English test tomorrow?
Do they have a date tonight?

Ontkenningen

Negatives (ontkenningen)

Andere werkwoorden

Am/Are/Is en can

Je voegt not of n't toe NA am, are, is of can om een ontkenning te maken.

Negatives (ontkenningen)

Andere werkwoorden

Om een ontkenning te maken met een ander werkwoord, voeg je do not/don't of does not/ doesn't toe aan het BEGIN van de zin en gebruik je het hele ww.

Am/Are/Is en can

Negatives (ontkenningen)

Andere werkwoorden

Om een ontkenning te maken met een ander werkwoord, voeg je do not/don't of does not/ doesn't toe aan het BEGIN van de zin en gebruik je het hele ww.

Am/Are/Is en can

Je voegt not of n't toe NA am, are, is of can om een ontkenning te maken.

Maak vragend:
My parents are the best.

1. My parents are the best?
2. Are my parents the best?
3. Do my parents are the best?
4. Does my parents are the best?

Maak vragend:
A tiger eats meat

Maak vragend:
They love eating pancakes.

Maak vragend:
This is a question.

Maak ontkennend:
The boy eats pizza every day

1. The boy don't eats pizza every day.
2. The boy doesn't eat pizza every day.
3. The boy don't eat pizza every day.
4. The boy doesn't eats pizza every day.

Maak ontkennend:
She is very good at Fortnite

1. She isn't very good at Fortnite
2. She doesn't be very good at Fortnite.
3. She is not very good at Fortnite.
4. She don't be very good at Fortnite.

Maak de zin ontkennend:
You are very kind to me

1. You aren't very kind to me
2. You am not very kind to me
3. You is not very kind to me
4. You're not very kind to me

Maak een ontkenning.
He has a sister.

Maak een ontkenning:
Hannah works very hard

Practise makes perfect!

Finished?
- Quizlet or DuoLingo
- Homework other subject?

E Grammar (p. 109)

 31 - 32 - 33 - 34