Chapter 2 - Lesson 4 - E Grammar (Questions and Negatives)

Chapter 2 - Lesson 4 - E Grammar (Questions and Negatives)
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Chapter 2 - Lesson 4 - E Grammar (Questions and Negatives)

Slide 1 - Tekstslide

Chapter 2 - lesson 1

Slide 2 - Tekstslide

Questions and negative sentences 
Learning goal: I can write questions and negatives sentences correctly.

Please close your laptop during the explanation.

Slide 3 - Tekstslide

Questions 
Andere werkwoorden
Een ander werkwoord? 

Voeg do of does toe aan het begin van de zin en gebruik het hele werkwoord.


Does he study a lot?
Does he have an English test tomorrow?
Do they have a date tonight?
Am/Are/Is en can
om een vraag te maken met am, are, is of can, zet je am, are, is of can aan het begin van de zin.



Are you the teacher?
Can you walk the dog?
Is he listening?

Slide 4 - Tekstslide

Wanneer do en wanneer does? 
Do gebruik je bij I, You,
We, You, They




Does gebruik je bij he, she, it 
Do/Does
Een ander werkwoord? 

Voeg do of does toe aan het begin van de zin en gebruik het hele werkwoord.


Does he study a lot?
Does he have an English test tomorrow?
Do they have a date tonight?

Slide 5 - Tekstslide

Ontkenningen

Slide 6 - Tekstslide

Negatives (ontkenningen)
Andere werkwoorden
Am/Are/Is en can
Je voegt not of n't toe NA am, are, is of can om een ontkenning te maken.




Slide 7 - Tekstslide

Negatives (ontkenningen)
Andere werkwoorden
Om een ontkenning te maken met een ander werkwoord, voeg je do not/don't of does not/ doesn't toe aan het BEGIN van de zin en gebruik je het hele ww.


Am/Are/Is en can

Slide 8 - Tekstslide

Negatives (ontkenningen)
Andere werkwoorden
Om een ontkenning te maken met een ander werkwoord, voeg je do not/don't of does not/ doesn't toe aan het BEGIN van de zin en gebruik je het hele ww.

Am/Are/Is en can
Je voegt not of n't toe NA am, are, is of can om een ontkenning te maken.



Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Maak vragend:
My parents are the best.
A
My parents are the best?
B
Are my parents the best?
C
Do my parents are the best?
D
Does my parents are the best?

Slide 11 - Quizvraag

Maak vragend:
A tiger eats meat

Slide 12 - Open vraag

Maak vragend:
They love eating pancakes.

Slide 13 - Open vraag

Maak vragend:
This is a question.

Slide 14 - Open vraag

Maak ontkennend:
The boy eats pizza every day
A
The boy don't eats pizza every day.
B
The boy doesn't eat pizza every day.
C
The boy don't eat pizza every day.
D
The boy doesn't eats pizza every day.

Slide 15 - Quizvraag

Maak ontkennend:
She is very good at Fortnite
A
She isn't very good at Fortnite
B
She doesn't be very good at Fortnite.
C
She is not very good at Fortnite.
D
She don't be very good at Fortnite.

Slide 16 - Quizvraag

Maak de zin ontkennend:
You are very kind to me
A
You aren't very kind to me
B
You am not very kind to me
C
You is not very kind to me
D
You're not very kind to me

Slide 17 - Quizvraag

Maak een ontkenning.
He has a sister.

Slide 18 - Open vraag

Maak een ontkenning:
Hannah works very hard

Slide 19 - Open vraag

Practise makes perfect!



Finished?
- Quizlet or DuoLingo
- Homework other subject?
E Grammar (p. 109)

 31 - 32 - 33 - 34 

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Tekstslide