Lezen H4: uitleg signaalwoorden + maken opdr. 2, 3 en 5

- Lezen H4: herhalen verwijswoorden, signaalwoorden en verbanden
- Maken opdr. 2, 3 en 5 van Lezen H4
1 / 10
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo g, tLeerjaar 3

In deze les zitten 10 slides, met tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

- Lezen H4: herhalen verwijswoorden, signaalwoorden en verbanden
- Maken opdr. 2, 3 en 5 van Lezen H4

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoelen
Lezen H4:
- Je oefent wat je in eerder blokken hebt geleerd (voornamelijk de signaalwoorden en verbanden).
- Je hebt verschillende soorten teksten gelezen.

Slide 2 - Tekstslide

Verwijswoorden, signaalwoorden en verbanden

Slide 3 - Tekstslide

Verwijswoorden

- Verwijswoorden worden gebruikt, zodat je geen onnodige herhalingen gebruikt in een tekst.

- Je verwijst met dat woord naar een ander woord of een andere woordgroep.

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

0

Slide 6 - Video

Signaalwoorden 

Zinnen en alinea's zijn met elkaar verbanden (= verband). 

Dit geeft aan dat zinnen en alinea's met elkaar te maken hebben. 

Één manier om duidelijk te maken wel verband het betreft, zijn SIGNAALWOORDEN.


- Geeft aan hoe een tekst in elkaar overloopt / hoe een tekst is opgebouwd.

- Deze woorden laten zien dat zinnen of stukjes tekst bij elkaar horen.



Slide 7 - Tekstslide

Verbanden (blz. 103)

- Opsomming: het na elkaar opnoemen van punten of delen

- Tegenstelling: twee dingen noemen die verschillend zijn

- Reden: waarom iemand iets doet, waarom iets gebeurt

- Voorbeeld: na een uitspraak volgen één of meer voorbeelden

- Oorzaak-gevolg: er is iets gebeurd (oorzaak), waardoor iets anders gebeurde (gevolg)

- Middel-doel: iets wordt gedaan (middel) om iets te bereiken (doel).

- Voorwaarde: eis waaraan moet worden voldaan, voordat iets anders kan gebeuren

- Conclusie: na alles op een rijtje te hebben gezet, volgt een eindoordeel, resultaat of slotsom


Slide 8 - Tekstslide

Voorbeelden signaalwoorden(blz. 103)

- Opsomming: ten eerste, ook, daarna, tevens, vervolgens, bovendien

- Tegenstelling: toch, echter, maar, enerzijds/anderzijds

- Reden: omdat, want, daarom, immers

- Voorbeeld: zo, als, bijvoorbeeld,

- Oorzaak-gevolg: daardoor, doordat, hierdoor

- Middel-doel: opdat, zodat, om, door middel van

- Voorwaarde: als, indien, op voorwaarde dat

- Conclusie: dus, concluderend, kortom


Slide 9 - Tekstslide

Huiswerk
1 Bekijk nog even rustig de theorie op blz. 103.
2 Maak opdracht 2, 3 en 5 van Lezen H4 (blz. 204 - 209).
3 Lever je huiswerk in via SOM.

Slide 10 - Tekstslide