Onderwerp zoeken

1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsVoortgezet speciaal onderwijs

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Waar gaan we deze les mee bezig?

-Het onderwerp van een zin vinden.

- pv/ow enkelvoud- pv/ow meervoud.

Slide 2 - Tekstslide

Hoe vind je het onderwerp in een zin?

Slide 3 - Open vraag

ZINSDELEN

onderwerp van een zin


- het onderwerp van een zin is: wie of wat iets doet

- het onderwerp van een zin kan één woord of meerdere woorden zijn

- het kan op verschillende plekken in een zin staan, maar het staat meestal naast de persoonsvorm

- je kunt het onderwerp van een zin vinden door de vraag te stellen:

wie of wat doet iets?


Slide 4 - Tekstslide

ZINSDELEN

onderwerp van een zin


BIJVOORBEELD:

Marieke schuift de deuren open.


Vraag: Wie schuift?

Antwoord: Marieke

Slide 5 - Tekstslide

ZINSDELEN

onderwerp van een zin


BIJVOORBEELD:

In het bos staan veel grote bomen.


Vraag: Wat staan?

Antwoord: veel grote bomen

Slide 6 - Tekstslide

Welke vraag moet je stellen om
het onderwerp te vinden?

Klas EM1A heeft een talentenjacht georganiseerd.
A
Wie heeft georganiseerd?
B
Wat heeft georganiseerd?

Slide 7 - Quizvraag

Wat is het onderwerp?

Klas EM1A heeft een talentenjacht georganiseerd.
Wie heeft georganiseerd?

Slide 8 - Open vraag

Welke vraag moet je stellen om
het onderwerp te vinden?

Achter elkaar treden tien leerlingen op.
A
Wie treden op?
B
Wat treden op?

Slide 9 - Quizvraag

Wat is het onderwerp?

Achter elkaar treden tien leerlingen op.
Wie treden op?

Slide 10 - Open vraag

Welke vraag moet je stellen om
het onderwerp te vinden?

Kim speelt een paar liedjes op de piano.
A
Wie speelt?
B
Wat speelt?

Slide 11 - Quizvraag

Wat is het onderwerp?

Kim speelt een paar liedjes op de piano.
Wie speelt?

Slide 12 - Open vraag

Wat is het onderwerp?

In de pauze kun je iets lekkers kopen.
Wie kan kopen?

Slide 13 - Open vraag

Welke vraag moet je stellen om
het onderwerp te vinden?

In de pauze kun je iets lekkers kopen.
A
Wie kan kopen?
B
Wat kan kopen?

Slide 14 - Quizvraag

Welke vraag moet je stellen?

De winnaars krijgen een bioscoopbon.
A
Wie krijgen?
B
Wat krijgen?

Slide 15 - Quizvraag

Wat is het onderwerp?

De winnaars krijgen een bioscoopbon.
Wie krijgen?

Slide 16 - Open vraag

Welke vraag moet je stellen om
het onderwerp te vinden?

De auto moet voor een APK naar de garage.
A
Wie moet (naar de garage)?
B
Wat moet (naar de garage)?

Slide 17 - Quizvraag

Wat is het onderwerp?

De auto moet voor een APK naar de garage.
Wat moet (naar de garage)?

Slide 18 - Open vraag

Wat is het onderwerp in de zin?

De docenten vergaderen over de rapporten.

Slide 19 - Open vraag

Wat is het onderwerp in de zin?

De dokter roept de patiënt.

Slide 20 - Open vraag

Wat is het onderwerp in de zin?

De gids geeft de toerist informatie.

Slide 21 - Open vraag

Wat is het onderwerp in de zin?

De monteur sleutelt aan de auto.

Slide 22 - Open vraag

Enkelvoud-meervoud
A
schoen-schoenen
B
loop-loopt
C
docent-docent
D
vraagt-vroeg

Slide 23 - Quizvraag

Slide 24 - Tekstslide

Wat ga je maken?
-Online de opdrachten bij taalverzorging H3 onderwerp.
Extra uitdaging? C-opdrachten 

-5 bladzijdes Borealis (blz. 126 t/m 133) 

Succes! 

Slide 25 - Tekstslide