review periode 4

1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Vraagwoorden
Vraagwoorden

Slide 2 - Tekstslide

Welke vraagwoorden ken je in het Engels? (er zijn er 7)
Question words

Slide 3 - Woordweb

Soorten vraagwoorden

When - wanneer
Where - waar
Why - waarom
Who - wie
How - hoe
What - wat
Vraagwoorden zijn woorden die aan het begin van een vraagzin kunnen staan, maar die ook apart kunnen staan. 

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

.... stole the diamond?
answer: It was Donald Duck
A
Who
B
What
C
Where
D
When

Slide 6 - Quizvraag

Fill in the question word:
... to save a life?

Slide 7 - Open vraag

... did you came in?
answer: Via de frontdoor
A
Who
B
When
C
What
D
How

Slide 8 - Quizvraag

... my wife and family?
... if I die here?
... 'll be my role-modal?

Slide 9 - Open vraag

... did you become so tall?
answer: since I was 16
A
Who
B
When
C
What
D
How

Slide 10 - Quizvraag

Only know your lover ... you let her go.

Slide 11 - Open vraag

... did you steal that dress?
answer: because I did not have any money
A
who
B
When
C
Why
D
what

Slide 12 - Quizvraag

Fill in the question word:
So tell me ... can't his be love?

Slide 13 - Open vraag

... did you get those shoes?
answer: At the new mall downtown.
A
Who
B
When
C
Where
D
how

Slide 14 - Quizvraag

I know a place ... the grass is really greener.

Slide 15 - Open vraag

Slide 16 - Tekstslide

If and When
  • If betekent "als". Je gebruikt if als je nog niet zeker weet of iets gaat gebeuren of om een voorwaarde aan te geven.
  • You can still catch the train if you leave right now.


  • When betekent "toen" of "wanneer". Je gebruikt when als je zeker weet dat iets gaat gebeuren.
  • I'll visit you when I'm in England next month.    

Slide 17 - Tekstslide

... we leave now, we might catch the train.
A
if
B
when

Slide 18 - Quizvraag

.... Carly eats, she usually eats healthy foods.
A
If
B
When

Slide 19 - Quizvraag

I will buy a scooter .... I become 16.
A
if
B
when

Slide 20 - Quizvraag

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Tekstslide

Do you see the difference?

Slide 23 - Tekstslide

Adjectives

loud
slow
dangerous
bad
easy

Adverbs

loudly
slowly
dangerously
badly
easily

Slide 24 - Tekstslide

Hoe maak je een adverb?
door +ly te plakken
bijvoorbeeld:
That music is loud --> He is talking loudly
Please be quiet. --> and whisper quietly

Slide 25 - Tekstslide

Spellingsuitzonderingen!
  • woord eindigt op -le  ->   -ly            terrible -> terribly  

  • woord eindigt op medekl.+y    ->    -ily            easy -> easily  

  • woord eindigt op -ic -> -ically            fantastic -> fantastically 

Slide 26 - Tekstslide

"The teacher talks slowly."
Waar zegt het woord slowly iets over?

Slide 27 - Open vraag

"That's a dangerous road."
Waar zegt dangerous iets over?

Slide 28 - Open vraag

She drives very dangerously.
Waar zegt dangerously iets over?

Slide 29 - Open vraag

"They sing beautifully."
Waar zegt beautifully iets over?

Slide 30 - Open vraag

"I just bought a beautiful dress."
Waar zegt beautiful iets over?

Slide 31 - Open vraag

TekstDrag the adverb to the right place: nearly
She 
had
lost
her notebook
nearly

Slide 32 - Sleepvraag

Drag the adverb to the right place:  (slowly) 
Mother
closed
the door
slowly

Slide 33 - Sleepvraag

5. I tried on the shoes and they fit me ...
A
perfect
B
perfectly

Slide 34 - Quizvraag