1 tegen 100 farmacologie deel B

1 tegen 100 farmacologie deel B
Doktersassistenten
Farmacologie deel D
J. Witte, MEd
1 / 43
volgende
Slide 1: Tekstslide
Verpleging en verzorgingMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 43 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

1 tegen 100 farmacologie deel B
Doktersassistenten
Farmacologie deel D
J. Witte, MEd

Slide 1 - Tekstslide

Spelregels
  • Kandidaat zit voorin de klas op een stoel, gezicht naar scherm
  • Klas staat en houdt bordje met antwoord omhoog
  • Degenen die aan de beurt is antwoord daarna
  • Klas: idereen met fout antwoord gaat zitten
  • Kandidaat mag niet achterom kijken
  • Kandidaat is af zodra er een fout antwoord gegeven wordt

Slide 2 - Tekstslide

Welke bijwerking hoort NIET bij prednison?
A
atrofie huid
B
spieratrofie
C
verhoogde bloedsuikerspiegels
D
Tachycardie

Slide 3 - Quizvraag

Welke cellen zijn betrokken bij een allergische reactie?
A
Trombocyten
B
Erytrocyten
C
Mestcellen
D
B Lymfocyten

Slide 4 - Quizvraag

Welke stof veroorzaakt de symptomen van een allergische reactie in het lichaam?
A
Adrenaline
B
Histamine
C
C reactief proteïne (CRP)
D
Insuline

Slide 5 - Quizvraag

Allergische rhinitis =
A
neusverkoudheid
B
oogontsteking
C
huiduitslag
D
braken

Slide 6 - Quizvraag

Atopie =
A
neusverkoudheid
B
oogontsteking
C
huiduitslag
D
braken

Slide 7 - Quizvraag

Allergische conjunctivitis =
A
neusverkoudheid
B
oogontsteking
C
huiduitslag
D
braken

Slide 8 - Quizvraag

Urticaria =
A
neusverkoudheid
B
oogontsteking
C
huiduitslag
D
braken

Slide 9 - Quizvraag

Welk geneesmiddel zorgt ervoor dat er GEEN histamine vrijkomt uit mestcellen?
A
Mestcelstabilisatoren
B
Antihistaminica
C
Corticosteroïden
D
NSAID's

Slide 10 - Quizvraag

Welke van de onderstaande geneesmiddelen is een mestcelstabilsator?
A
Prevalin
B
Cetirizine
C
Fluticason
D
Ibuprofen

Slide 11 - Quizvraag

Welk geneesmiddel zorgt ervoor dat er GEEN histamine vrijkomt uit mestcellen?
A
Mestcelstabilisatoren
B
Antihistaminica
C
Corticosteroïden

Slide 12 - Quizvraag

Chronische bronchitis is een ziekte waarbij:
A
longblaasjes beschadigd zijn
B
luchtwegen ontstoken zijn
C
luchtwegen te wijd zijn
D
luchtwegen vernauwen bij aanval

Slide 13 - Quizvraag

Welke van de onderstaande geneesmiddelen is een antihistaminicum?
A
Prevalin
B
Cetirizine
C
Fluticason
D
Ibuprofen

Slide 14 - Quizvraag

Welke van de onderstaande geneesmiddelen is een sterke ontstekingsremmer?
A
Prevalin
B
Cetirizine
C
Fluticason
D
Ibuprofen

Slide 15 - Quizvraag

Welke van de onderstaande groepen geneesmiddelen kan je preventief gebruiken tegen allergische reacties?
A
Prevalin
B
Cetirizine
C
Fluticason
D
Ibuprofen

Slide 16 - Quizvraag

Welke groep geneesmiddelen worden doorgaans gebruiken om een allergische reactie te stoppen?
A
Prevalin
B
Cetirizine
C
Fluticason
D
Ibuprofen

Slide 17 - Quizvraag

Welke groepen geneesmiddelen moet je voor langere tijd gebrruiken tegen allergische reacties?
A
Prevalin
B
Cetirizine
C
Fluticason
D
Ibuprofen

Slide 18 - Quizvraag

Longemfyseems is een ziekte waarbij:
A
longblaasjes beschadigd zijn
B
luchtwegen ontstoken zijn
C
luchtwegen te wijd zijn
D
luchtwegen vernauwen bij aanval

Slide 19 - Quizvraag

Astma is een ziekte waarbij:
A
longblaasjes beschadigd zijn
B
luchtwegen ontstoken zijn
C
luchtwegen te wijd zijn
D
luchtwegen vernauwen bij aanval

Slide 20 - Quizvraag

Leukotrieen antagonisten worden ingezet bij
A
Chronische bronchitis
B
Longemfyseem
C
Astma

Slide 21 - Quizvraag

Het lichaam herstelt zich fysiek in de
A
inslaapfase
B
deltaslaap fase
C
rappid eye movement fase
D
oppervlakkige slaapfase

Slide 22 - Quizvraag

Het lichaam herstelt zich psychisch in de
A
inslaapfase
B
deltaslaap fase
C
rappid eye movement fase
D
oppervlakkige slaapfase

Slide 23 - Quizvraag

Behoort melatonine tot de groep van de benzodiazepinen?
A
Ja, want het is een slaapmiddel
B
Nee, maar het heeft dezelfde werking
C
Ja, want het is een kalmerend middel
D
Nee, melatonine is een antihypertensivum

Slide 24 - Quizvraag

Bij benzodiazepinen is er
A
nooit verslaving
B
lichamelijke verslaving
C
altijd gewenning
D
psychische afhankelijkheid

Slide 25 - Quizvraag

Benzodiazepinen geven bij ouderen veel kans op
A
valincidenten
B
diabetes mellitus
C
ziekten van het hart- en de bloedvaten
D
huidatrofie

Slide 26 - Quizvraag

Een paradoxale reactie op medicatie is een ........
A
tegenovergesteld effect
B
versterkt effect
C
uitblijvend effect
D
heel ander effect dan verwacht

Slide 27 - Quizvraag

Bètablokkers
A
verhogen de hartslagfrequentie
B
verlagen de hartslagfrequentie
C
bestrijden bacteriële infecties
D
versterken de peristaltiek

Slide 28 - Quizvraag

Deze bijwerking hoort NIET bij bètablokkers:
A
nachtmerries
B
vermoeidheid
C
flauwvallen
D
verhoogde bloedsuikerspiegel

Slide 29 - Quizvraag

Dit geneesmiddel wordt ingezet bij alcoholverslaving
A
methadon
B
naltrexon
C
disulfiram
D
notriptyline

Slide 30 - Quizvraag

Dit geneesmiddel wordt ingezet bij nicotineverslaving
A
methadon
B
naltrexon
C
disulfiram
D
notriptyline

Slide 31 - Quizvraag

Dit geneesmiddel wordt ingezet bij heroïneverslaving
A
methadon
B
naltrexon
C
disulfiram
D
notriptyline

Slide 32 - Quizvraag

Welk orgaan is niet betrokken bij het reguleren van de bloeddruk?
A
hersenen
B
hart
C
nieren
D
lever

Slide 33 - Quizvraag

Waar bevinden zich GEEN de baroreceptoren?
A
Hersenen
B
Hart
C
Nieren
D
Bloedvaten

Slide 34 - Quizvraag

Welk hormoon is NIET betrokken bij het reguleren van de bloeddruk?
A
Insuline
B
Anti diuretisch hormoon
C
Renine
D
Aldosteron

Slide 35 - Quizvraag

Oudere mensen hebben een hogere bloeddruk omdat
A
de baroreceptoren niet meer zo goed meten
B
het hart niet meer zo goed pompt
C
ze minder urine produceren
D
de bloedvaten stugger zijn geworden

Slide 36 - Quizvraag

Diuretica zijn geneesmiddelen die
A
vocht afdrijvend zijn
B
de hartslagfrequentie omlaag brengen
C
vorming van aldosteron remmen
D
de bloedvaten minder nauw maken

Slide 37 - Quizvraag

calcium antagonisten zijn geneesmiddelen die
A
vocht afdrijvend zijn
B
de hartslagfrequentie omlaag brengen
C
vorming van aldosteron remmen
D
de bloedvaten minder nauw maken

Slide 38 - Quizvraag

betablokkers zijn geneesmiddelen die
A
vocht afdrijvend zijn
B
de hartslagfrequentie omlaag brengen
C
vorming van aldosteron remmen
D
de bloedvaten minder nauw maken

Slide 39 - Quizvraag

ACE remmers zijn geneesmiddelen die
A
vocht afdrijvend zijn
B
de hartslagfrequentie omlaag brengen
C
vorming van aldosteron remmen
D
de bloedvaten minder nauw maken

Slide 40 - Quizvraag

Atenolol is een
A
caciumantagonist
B
diureticum
C
ACE remmer
D
bètablokker

Slide 41 - Quizvraag

Amlodipine is een
A
caciumantagonist
B
diureticum
C
ACE remmer
D
bètablokker

Slide 42 - Quizvraag

Veramapril is een
A
caciumantagonist
B
diureticum
C
ACE remmer
D
bètablokker

Slide 43 - Quizvraag