Kapitel 1 Wiederholung

Kapitel 1 - Hallo Deutschland
Wiederholung
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Kapitel 1 - Hallo Deutschland
Wiederholung

Slide 1 - Tekstslide

Welke vragende voornaamwoorden zijn zogenaamde "valse vrienden" met het Nederlands?

Slide 2 - Open vraag

"Valse vrienden"

Slide 3 - Tekstslide

Hoe vertaal je "waar vandaan" in het Duits?

Slide 4 - Open vraag

Verschil tussen "waar vandaan" en "waarheen"

Slide 5 - Tekstslide

Vul het juiste vragend voornaamwoord in: ____ spricht drei Sprachen?
A
Was
B
Wo
C
Wer
D
Wie

Slide 6 - Quizvraag

Vul het juiste vragend voornaamwoord in: Herr Müller, ____ Reihenfolge ist richtig?
A
Was
B
Welche
C
Wo
D
Woher

Slide 7 - Quizvraag

Vul het juist vragend voornaamwoord in: ____ wohnst du?
A
Was
B
Wohin
C
Woher
D
Wo

Slide 8 - Quizvraag

Vul het juist vragend voornaamwoord in: ____ bekannt ist Napoleon
A
Wer
B
Wie
C
Was
D
Wo

Slide 9 - Quizvraag

die Zahlen

Slide 10 - Tekstslide

Vanaf welk getal voeg je "und" toe aan je tiental als die uit 2 cijfers bestaat ?

Slide 11 - Open vraag

Slide 12 - Tekstslide

In welke samengestelde getallen vallen de -s van "sechs" en de -en van "sieben" weg?

Slide 13 - Open vraag

Slide 14 - Tekstslide

Wat is er speciaal aan het getal 30?

Slide 15 - Open vraag

Wat klopt? 724
A
siebenhunderdvierundzwanzig
B
siebenundhundertvierundzwanzig
C
siebenhundertvierundzwanzig
D
siebenundhunderdvierundzwanzig

Slide 16 - Quizvraag

Wat klopt? 833
A
achthundertdreiunddreizig
B
achthunderddreiunddreißig
C
achthunderddreidreißig
D
achthundertdreiunddreißig

Slide 17 - Quizvraag

die Verben haben, sein, werden

Slide 18 - Tekstslide

Hoe vertaal je het persoonlijk voornaamwoord 'jullie" naar het Duits?

Slide 19 - Open vraag

Slide 20 - Tekstslide

Welke vervoegde persoonlijke voornaamwoorden hebben dezelfde vorm bij zowel haben, sein alsook werden?

Slide 21 - Open vraag

Slide 22 - Tekstslide

Wat klopt? Wir ______ einen Hund.
A
haben
B
sind
C
werden
D
wirden

Slide 23 - Quizvraag

Wat klopt? Sie_______ sehr sportlich (sportief)
A
hat
B
sein
C
sind
D
haben

Slide 24 - Quizvraag

Wat klopt? Er______ vierzehn Jahre alt.
A
hat
B
habt
C
werdet
D
wird

Slide 25 - Quizvraag