2VWO; 3.8 Bloedgroepen

leerdoelen 3.8:
Ik kan beschrijven waarin de bloedgroepen van elkaar verschillen.
                                              Ook handig om te kennen: 
                                              bloedgroep
                                              bloedfactoren (antigeen A en antigeen B)
                                              bloedtransfusie
                                              anti-A en anti-B in het bloedplasma
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

leerdoelen 3.8:
Ik kan beschrijven waarin de bloedgroepen van elkaar verschillen.
                                              Ook handig om te kennen: 
                                              bloedgroep
                                              bloedfactoren (antigeen A en antigeen B)
                                              bloedtransfusie
                                              anti-A en anti-B in het bloedplasma

Slide 1 - Tekstslide

Bloedgroepen de basis

Slide 2 - Tekstslide

De indeling van de bloedgroepen is gebaseerd op de bloedfactoren (antigenen) die je op de rode bloedcellen voorkomen.

Bloedfactoren; stof op het celmembraan van rode bloedcellen die als lichaamsvreemde stof (antigeen) werkt voor iemand die deze stof niet heeft. 

Slide 3 - Tekstslide

Elke bloedgroep en zijn antigenen:

Bloedgroep A heeft .................antigeen A.
Bloedgroep B heeft .................antigeen B.
Bloedgroep AB heeft...... antigeen A en B.
Bloedgroep O heeft ........geen antigenen. 


Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Welke anti(stof) heeft elke bloedgroep.
Bloedgroep A heeft in het bloedplasma antistof tegen bloedgroep B, anti-B.
Bloedgroep B heeft in het bloedplasma antistof tegen bloedgroep A; anti-A.
Bloedgroep AB heeft in het bloedplasma geen antistoffen. 
Bloedgroep O heeft in het bloedplasma antistoffen anti-A en anti-B.

Antistoffen zijn afweerstoffen die het lichaam beschermen. Ze worden gemaakt tegen alles wat het lichaam niet herkent en dus ‘lichaamsvreemd’ vindt. Er bestaan veel soorten antistoffen, waaronder antistoffen tegen bloedgroepen. 

Slide 6 - Tekstslide

Bloedgroepen:
De ontvanger mag géén antistoffen
in het plasma hebben tegen het
antigeen op bloedcellen.

De ontvanger is namelijk degene die                                                                                de  antigenen aanmaakt voor de 
eventuele lichaamsvreemde rode 
bloedcellen die de donor geeft. 




(antigeen)

Slide 7 - Tekstslide

Bloed doneren:
Welke bloedgroep heeft rode 
bloedcellen zonder antigenen?
Bloedgroep O, door gebrek aan 
antigenen is deze bloedgroep de 
universele donor!

Welke bloedgroep heeft geen antistoffen?
Bloedgroep AB, door gebrek aan antistoffen 
is deze bloedgroep een universele ontvanger!
(antigeen)

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Video

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Wat is de functie van de rode bloedcel
A
Vervoert voedingstoffen
B
Betrokken bij bloedstolling
C
Vervoert zuurstof
D
Betrokken bij de afweer

Slide 12 - Quizvraag

Slide 13 - Sleepvraag

Bloedgroepen
Sleep naar de juiste plaats
Antistof A
Antistof B
Antistof A en antistof B
Geen antistoffen
Antigen A
Antigen B
Antigen A en antigen B
Geen antigenen

Slide 14 - Sleepvraag

Iemand met bloedgroep B krijgt bloed van een donor met bloedgroep A. Wie maakt dan de antistoffen aan?
A
De ontvanger
B
De donor
C
Beide
D
Niemand

Slide 15 - Quizvraag

Karel heeft een bloedtransfusie nodig.
Hij heeft bloedgroep A. Van welke bloedgroepen kan hij bloed ontvangen?
A
Alleen A
B
A & O
C
Alleen O
D
Alleen B

Slide 16 - Quizvraag

Welke bloedgroep is de universele ontvanger?
A
AB
B
O
C
B
D
A

Slide 17 - Quizvraag

Bloedgroep 0 is de universele donor. Van welke bloedgroep(en) kan deze bloed ontvangen?
A
AB en O
B
O
C
B
D
A

Slide 18 - Quizvraag

Maak nu de opdrachten:
 
thema 3
extra stof 3.8
opdrachten 1 t/m 5


KLAAR MEE: begin aan het maken van Test Jezelf´s van 3.1 - 3.2 - 3.3 - enz. 
timer
10:00

Slide 19 - Tekstslide

Resusfactor
Resus + : rode bloedcellen hebben resusantigeen
Resus - :  rode bloedcellen hebben geen resusantigeen


Bij zwangerschap gevaar
Rh- moeder, met Rh-positief kind. (2e)
Moeder maakt dan antistoffen, dit bloed gaat naar het kind. Dit kind breekt daardoor eigen rode bloedcellen af. (resusziekte).

Slide 20 - Tekstslide

Bloedgroepbepaling
Serum anti-A      klontering treedt op antigeen A      bloedgroep A
Serum anti-B      klontering treedt op antigeen B      bloedgroep B
Geen klontering = bloedgroep 0
Beide klontering = bloedgroep AB

anti-resus:
rode bloedcellen klonteren samen, positief.
rode bloedcellen klonteren niet samen, negatief.
Resusfactor voor de zekerheid nooit mixen. 

Slide 21 - Tekstslide

Bepaal de bloedgroep:
Anti-A: klontering
Anti-B: geen klontering
Anti-Resus: geen klontering
A
A+
B
B+
C
A-
D
B-

Slide 22 - Quizvraag

Bepaal de bloedgroep:
Anti-A: geen klontering
Anti-B: geen klontering
Anti-Resus: geen klontering
A
AB+
B
AB-
C
0+
D
0-

Slide 23 - Quizvraag

Bepaal de bloedgroep:
Anti-A: geen klontering
Anti-B: wel klontering
Anti-Resus: wel klontering
A
B+
B
B-
C
A+
D
A-

Slide 24 - Quizvraag

Bepaal de bloedgroep:
Anti-A: klontering
Anti-B: klontering
Anti-Resus: geen klontering
A
AB+
B
AB-
C
0+
D
0-

Slide 25 - Quizvraag

Een persoon met bloedgroep B- heeft een bloedtransfusie nodig.
Welke bloedgroep is mogelijk?
A
B-
B
B+
C
O- en B-
D
O - en B+

Slide 26 - Quizvraag