In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
Welkom
Ga zitten en pak je spullen (iPad + boek voor je)
Telefoon in je tas
Planning:
Uitleg over hoe het nieuwe hoofdstuk eruit ziet
Instructie en zelf aan het werk
Slide 1 - Tekstslide
Economie
Slide 2 - Woordweb
1.1: producten maken
Slide 3 - Tekstslide
Leerdoelen
Ik kan uitleggen dat elk bedrijf in een bedrijfskolom waarde toevoegt aan het product
Ik kan uitleggen welke productiefactoren bedrijven gebruiken bij het produceren
Slide 4 - Tekstslide
Hoe wordt brood gemaakt?
Maak voor jezelf een lijst met stappen die er zijn voordat brood bij de bakker ligt
Vergelijk je lijst met je buur
Klassikaal delen
Slide 5 - Tekstslide
Slide 6 - Tekstslide
Slide 7 - Tekstslide
Productiefactoren
Productiefactoren = alles waarmee je kan produceren:
K apitaal: geld waarmee je hulpmiddelen koopt die worden gebruikt bij productie (bijv. machines zijn kapitaalgoederen) --> hiervoor moet je investeren
A rbeid: al het werk dat mensen doen
N atuur: alles wat de natuur levert (bijv. grondstoffen)
Slide 8 - Tekstslide
Wat staat er in een bedrijfskolom?
A
Alle bedrijven die meewerken aan een product
B
Welke grondstoffen nodig zijn om een product te maken
C
Welke producten je kan kopen van een bedrijf
D
Hoe duur een product is
Slide 9 - Quizvraag
Wat zijn productiefactoren?
A
Alle bedrijven die meedoen met het produceren
B
Alles waarmee je kan produceren
Slide 10 - Quizvraag
Kapitaal
Arbeid
Natuur
Slide 11 - Sleepvraag
1.1: producten maken
Slide 12 - Tekstslide
Leerdoelen
Ik kan uitleggen dat elk bedrijf in een bedrijfskolom waarde toevoegt aan het product
Ik kan uitleggen welke productiefactoren bedrijven gebruiken bij het produceren
Ik kan de afschrijving per jaar berekenen
Slide 13 - Tekstslide
Wat staat er in een bedrijfskolom?
A
Alle bedrijven die meewerken aan een product
B
Welke grondstoffen nodig zijn om een product te maken
C
Welke producten je kan kopen van een bedrijf
D
Hoe duur een product is
Slide 14 - Quizvraag
Wat zijn productiefactoren?
A
Alle bedrijven die meedoen met het produceren
B
Alles waarmee je kan produceren
Slide 15 - Quizvraag
Wat is geen voorbeeld van een productiefactor?
A
Arbeid
B
Natuur
C
Kapitaal
D
Geld
Slide 16 - Quizvraag
Kapitaal
Arbeid
Natuur
Slide 17 - Sleepvraag
Technologische ontwikkelingen
Technologische ontwikkelingen zorgen ervoor:
Dat bedrijven sneller en beter kunnen produceren
Dat ze hun diensten op een andere manier kunnen aanbieden
Slide 18 - Tekstslide
Jaarlijkse afschrijving
Kapitaalgoederen worden elk jaar minder waard doordat ze veel gebruikt worden
Afschrijving = de waardevermindering van machines en andere kapitaalgoederen:
Afschrijving = de aanschafprijs : aantal gebruiksjaren
Slide 19 - Tekstslide
Hoe bereken je de jaarlijkse afschrijving?
Tim koopt voor € 28.500 een nieuwe bedrijfswagen. De auto gaat zes jaar mee. Wat is de jaarlijkse afschrijving?
De aanschafprijs: € 28.500
Aantal gebruiksjaren: 6 jaar
Dus: € 28.500 : 6 = € 4.750
Dus, de auto wordt elk jaar € 4.750 minder waard
Slide 20 - Tekstslide
Hoe bereken je de jaarlijkse afschrijving?
Een restaurant laat een nieuwe keuken installeren voor € 18.000. De keuken moet 12 jaar meegaan. Wat is de jaarlijkse afschrijving?
Aanschafprijs = € 18.000
Aantal gebruiksjaren = 12 jaar
Dus, € 18.000 : 12 jaar = € 1500
Dus, de auto wordt elk jaar € 1500 minder waard
Slide 21 - Tekstslide
Hoe bereken je de jaarlijkse afschrijving?
Een restaurant laat een nieuwe keuken installeren voor € 18.000. De keuken moet 12 jaar meegaan en de afschrijving per jaar is € 1500. Hoeveel is de keuken na 5 jaar waard?
Afschrijving per jaar = € 1500
Afschrijving in zes jaar = € 1500 x 5 = € 7500
Dus, na 5 jaar is de keuken ( € 18.000 - € 7500 =) € 10.500 waard