Maak in je schrift de rijen "
grootheden" en "
eenheden". Bedenk zoveel mogelijk voorbeelden van grootheden. Schrijf daarachter de bijbehorende eenheden.
Gebruik de gele theorieblokken in je leerboek (p. 134-135).
Maak de opdracht met je buurman/buurvrouw.
5 minuten
Je kunt meerdere voorbeelden noemen van grootheden en bijbehorende eenheden. Je snapt daardoor het verschil tussen grootheden en eenheden.
Klaar? Maak opdracht 4, 5 en 6 (leerboek p. 134-135; werkboek p. 23).