1. Je leest je gedicht voor en probeert zó voor te lezen dat iedereen zoveel mogelijk begrijpt waar het over gaat en dat het aanwezige rijm gehoord wordt.
2. Je leest het gedicht nog eens voor, maar nu met het gedicht geprojecteerd.
3. Je vertelt over de vorm van het gedicht (rijm, strofeopbouw, ritme) laat in je presentatie zien wat je bedoelt (met animaties)
4. Je vertelt over de inhoud van het gedicht
5. Je vraagt of er iemand nog iets opvalt aan het gedicht wat jij niet genoemd hebt.
6. Je leest je eigen gedicht voor.
7. Je leest je eigen gedicht nog eens voor, maar nu met het gedicht geprojecteerd.
8. Je beëindigt je presentatie met een zin die duidelijk maakt dat je presentatie afgelopen is,
zonder dat je zegt: Dit was het, of iets dergelijks.