Mavo 4; rijmschema's, stijlfiguren en beeldspraak

Rijmschema's, stijlfiguren en beeldspraak

Doelen:
*Je kunt het rijmschema in een gedicht benoemen.
*Je (her)kent verschillende veelvoorkomende stijlfiguren.
*Je (her)kent verschillende vormen van beeldspraak.
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Rijmschema's, stijlfiguren en beeldspraak

Doelen:
*Je kunt het rijmschema in een gedicht benoemen.
*Je (her)kent verschillende veelvoorkomende stijlfiguren.
*Je (her)kent verschillende vormen van beeldspraak.

Slide 1 - Tekstslide

Rijmschema's: gepaard rijm
Wanneer de woorden aan het eind van de versregels op elkaar rijmen, noemen we dit eindrijm.
Als het eindrijm een bepaald patroon heeft, noem je dat een rijmschema. Het rijmschema dat je het meeste zult hebben gezien, is het rijmschema van het Sinterklaasgedicht waarbij er telkens twee regels op elkaar rijmen. Dit noemen we gepaard rijm en het rijmschema noteer je als volgt: a-a-b-b.

Slide 2 - Tekstslide

Rijmschema's: omarmend rijm
Een andere vorm van eindrijm is omarmend rijm. Hierbij 
rijmen de eerste en vierde regel op elkaar en de tweede en derde op elkaar. Je noteert het rijmschema als volgt: a-b-b-a.

Slide 3 - Tekstslide

Rijmschema's: gekruist rijm
Het laatste rijmschema dat je moet kennen is gekruist rijm. Hierbij rijmen de versregels om en om op elkaar en krijg je de volgende notatie: a-b-a-b

Slide 4 - Tekstslide

Rijmschema's
Houd er rekening mee dat er verschillende rijmschema's in een gedicht kunnen voorkomen.
Er zijn ook gedichten zonder eindrijm, van deze gedichten kun je geen rijmschema noteren. We noemen een gedicht zonder rijmschema een vrij vers

Slide 5 - Tekstslide

Piet Paaltjens (1835-1894)
Piet Paaltjens is het pseudoniem van François HaverSchmidt die het voor het eerst in 1855 voor zijn gedichten gebruikte. De melancholieke en geestige gedichten zijn 150 jaar later nog steeds populair en de titel van zijn bundel is bij iedereen bekend: 'Snikken en grimlachjes'. Piet Paaltjens was een echte romanticus. De gedichten in 'Snikken en grimlachjes' zaten vol ironie, parodie en Weltschmerz. De belangrijke thema's zijn liefde en doodsverlangen.

Slide 6 - Tekstslide

Aan Rika.
Bekijk het fragment op de volgende pagina en beluister het gedicht 'Aan Rika.'.
Gebruik de teksten die je van je docent hebt gekregen om het rijmschema te bepalen.

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Video

Welk rijmschema heeft 'Aan Rika.'?
A
Gepaard rijm
B
Omarmend rijm
C
Gekruist rijm
D
Geen eindrijm (vrij vers)

Slide 9 - Quizvraag

De zelfmoordenaar.
Bekijk het fragment op de volgende pagina en beluister het gedicht 'De zelfmoordenaar.'.
Gebruik de teksten die je van je docent hebt gekregen om het rijmschema te bepalen.

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Video

Welke rijmschema's heeft 'De zelfmoordenaar.'?
A
Gepaard en omarmend
B
Omarmend en gekruist
C
Gekruist en gepaard
D
Geen eindrijm (vrij vers)

Slide 12 - Quizvraag

Stijlfiguren
Schrijvers maken hun teksten vaak mooier door iets op een bijzondere manier te zeggen. Ze gebruiken stijlfiguren. Je komt ze veel tegen in gedichten, maar ook in verhalen en in non-fictie.
Op de volgende pagina zie je de stijlfiguren die je moet (her)kennen.

Slide 13 - Tekstslide

Veelvoorkomende stijlfiguren
Herhaling
Woorden of zinnen worden herhaald of hetzelfde woord wordt meerdere keren gezegd, maar telkens net iets anders.
Opsomming
Een aantal dingen wordt op een rij gezet of na elkaar opgenoemd.
Tegenstelling
Dingen worden tegenover elkaar gezet, waardoor de verschillen opvallen.
Overdrijving
Iets wordt erger of groter gemaakt dan het in werkelijkheid is.
Ironie
Iets wordt beschreven op een licht spottende, niet kwetsend bedoelde manier. Vaak wordt het tegengestelde gezegd van wat er bedoeld wordt.
Sarcasme
Harde, bijtende spot die veel verder gaat dan ironie.

Slide 14 - Tekstslide

Bekijk nogmaals 'Aan Rika.' Geef een voorbeeld van een overdrijving.

Slide 15 - Open vraag

Bekijk nogmaals 'Aan Rika.' Geef een voorbeeld van ironie.

Slide 16 - Open vraag

Beeldspraak
Je kunt als schrijver precies zeggen wat je denkt, maar je kunt ook beelden gebruiken om te vertellen wat je bedoelt. Je zegt het dan niet letterlijk, maar maakt gebruik van figuurlijk taalgebruik, of beeldspraak. Je kunt verschillende soorten beeldspraak herkennen; een vergelijking, een metafoor,
een metonymie en een personificatie.

Slide 17 - Tekstslide

Vergelijking
Bij beeldspraak is er altijd sprake van een object en een beeld. Deze kun je het gemakkelijkst herkennen bij een vergelijking. Er zijn verschillende soorten vergelijkingen:

vergelijking met ‘als’
het object is als het beeld
zo licht als een veertje
vergelijking met ‘van’
een beeld van een object
een beer van een vent
vergelijking zonder ‘als’
object, beeld
mijn kamer, een zwijnenstal

Slide 18 - Tekstslide

Metafoor
Bij een metafoor is het soms wat lastiger te zien wat er bedoeld wordt. Alleen het beeld is hier namelijk overgebleven:
Pak eens aan met je kolenschoppen.
beeld: kolenschoppen; object: grote handen
We eten vandaag het witte goud.
beeld: witte goud; object: asperges
Je bent een engel.
beeld: engel; object: lief, goed persoon
Wat heeft die een schuiten!
beeld: schuiten; object: grote voeten

Slide 19 - Tekstslide

Metonymie
Zowel bij een vergelijking, als bij een metafoor, gaat het om een overeenkomst tussen het beeld en het object. Bij een metonymie is er echter sprake van een ander verband. Het woord metonymie is afgeleid van het Griekse woord voor ‘verandering van naam’. Je gebruikt dus niet de echte naam
voor iets, maar een andere benaming. Op de volgende pagina zie je hier een aantal voorbeelden van.

Slide 20 - Tekstslide

Je noemt een deel, maar je bedoelt het geheel.
Wij wonen in Holland.
(Je bedoelt Nederland in plaats van Holland.)
Je noemt het geheel, maar bedoelt maar een deel van het geheel.
Nederland heeft met 2-0 gewonnen van Frankrijk.
(Je bedoelt niet heel Nederland, maar bijvoorbeeld alleen het nationale voetbalelftal.)
Je noemt het omhulsel, maar je bedoelt de inhoud.
Wie lust er nog een kopje?
(Je bedoelt koffie in plaats van het kopje.)
Je noemt de maker, maar je bedoelt het product.
Hij heeft een echte Karel Appel in huis hangen.
(Je bedoelt een schilderij van Karel Appel in plaats van de man zelf.)

Slide 21 - Tekstslide

Personificatie
Ten slotte behandelen we nog een vorm die zich eigenlijk juist met tegenstellingen bezighoudt in plaats van met verbanden; de personificatie. Hierbij dicht de schrijver een levenloos object
menselijke eigenschappen toe:
• De sterren kwamen kijken.
• De wind fluistert.
• De toekomst lacht je toe.

Slide 22 - Tekstslide

Bekijk nogmaals 'De zelfmoordenaar.' Geef een voorbeeld van een metafoor.

Slide 23 - Open vraag

Bekijk nogmaals 'De zelfmoordenaar.' Geef een voorbeeld van een vergelijking.

Slide 24 - Open vraag

Doelen:
*Je kunt het rijmschema in een gedicht benoemen.
*Je (her)kent verschillende veelvoorkomende stijlfiguren.
*Je (her)kent verschillende vormen van beeldspraak.

Slide 25 - Tekstslide