Heb je voordat we beginnen nog vragen? Over de lesstof of over iets anders? stel ze dan nu :-D
1 / 19
volgende
Slide 1: Open vraag
WiskundeMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1
In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
Welkom in de wiskundeles!!!
Heb je voordat we beginnen nog vragen? Over de lesstof of over iets anders? stel ze dan nu :-D
Slide 1 - Open vraag
Inge verkoopt limonade. Voor elk glas vraagt ze 0,50 cent. Welke formule is woorden hoort hierbij?
A
Aantal glazen keer 0,50 is het geld dat ze verdient
B
Aantal glazen + 0,50 = geld dat ze verdient
C
Aantal glazen x 0,50 = geld dat ze verdient
D
aantal glazen plus 50 cent is het geld dat ze verdient
Slide 2 - Quizvraag
Inge heeft ook kosten gemaakt. Ze heeft voor 2 euro limonadesiroop en bekers gekocht. Wat is de juiste woordformule?
A
aantal verkochte bekers keer 0,50 plus 2 is wat ze verdient
B
2 min het aantal verkochte bekers is wat ze verdient
C
aantal verkochte bekers keer 0,50 min 2 is wat ze verdient
D
0,50 plus 2 euro keer het aantal verkochte bekers is wat ze verdient
Slide 3 - Quizvraag
Minke gaat kamperen. De camping kost 20 euro per nacht en er komt nog 15 euro reserveringskosten bij. Welke woordformule hoort hierbij?
A
Aantal nachten keer 35 is kosten
B
aantal nachten keer 15 plus 20 is kosten
C
aantal nachten keer 15 min 20 is kosten
D
aantal nachten keer 20 plus 15 is kosten
Slide 4 - Quizvraag
aantal nachten keer 20 plus 15 is kosten. Is de woordformule. We gaan nu de pijlenketting maken.
Wat moet er boven de eerste pijl komen? aantal nachten ---> ... ---> kosten
A
20
B
15
C
x 20
D
x 15
Slide 5 - Quizvraag
aantal nachten keer 20 plus 15 is kosten. Is de woordformule. We gaan nu de pijlenketting maken.
Wat moet er boven de tweede pijl komen? aantal nachten ---> ... ---> kosten
A
+ 20
B
x 15
C
15
D
+ 15
Slide 6 - Quizvraag
Ze gaat 4 nachten kamperen. wat moet ze betalen? x 20 + 15 aantal nachten ------> ....-------> kosten
A
140 euro
B
95 euro
C
95
D
140
Slide 7 - Quizvraag
Ramon spaart elke maand 20 euro. Hij heeft al 130 euro op zijn rekening staan. Schrijf de woordformule op. Begin met: aantal weken keer
Slide 8 - Open vraag
Marloes heeft een krantenwijk. Ze krijgt 0,20 cent per bezorgde krant en nog eens een extraatje van 10 euro. Welke woordformule hoort hierbij? Begin met; aantal kranten....
Slide 9 - Open vraag
Hoeveel verdient Marloes als ze 37 kranten bezorgd?
x0,20 + 10 aantal kranten -----> ...-----> bedrag
A
17,4
B
17,40
C
17
D
17,40 euro
Slide 10 - Quizvraag
In een doos worden tennisballen bewaard. Elke doos heeft 50 ballen. Er zijn ook nog 4 losse tennisballen. Welke woordformule hoort hierbij? Begin met: aantal dozen
Slide 11 - Open vraag
Evert heeft 12 dozen met tennisballen. Hoeveel tennisballen heeft hij? Schrijf je berekening ook op
Elke doos heeft 50 ballen en er zijn nog 4 losse ballen
Slide 12 - Open vraag
Inge koopt boeken. Een boek kost 25 euro. Daarnaast moet ze nog bezorgkosten betalen. Wat betekent de 5 in de pijpenketting?
x 25 + 5 aantal boeken ---->.....-----> kosten
Slide 13 - Open vraag
Inge koopt boeken. Een boek kost 25 euro. Daarnaast moet ze 5 euro bezorgkosten betalen. Wat moet ze betalen als ze 12 boeken koopt?
x 25 + 5 aantal boeken ---->.....-----> kosten
Slide 14 - Open vraag
Josje spaart voor een PlayStation. Hij heeft al 180 euro gespaard. En spaart elke week nog 7,50 erbij. Welke pijpenketting hoort erbij?
a = aantal weken. b = bedrag
A
x 7,50.
a -----> b
B
x 7,50 x 180
a ------>...------>b
C
x 7,50 + 180
a -----> ...-----> b
D
+ 180 x 7,50
a ----->...-----> b
Slide 15 - Quizvraag
Heb jij deze lesstof een beetje onder de knie?
😒🙁😐🙂😃
Slide 16 - Poll
Hoe beoordeel je jezelf? Heb je actief meegedaan met de les?
Slide 17 - Poll
Wat vond je van deze manier van loskrijgen?
😒🙁😐🙂😃
Slide 18 - Poll
Heb je deze les iets geleerd? Of ben je ergens beter in geworden?