Taalverzorging les 1 tot en met 3 (2.7)

timer
10:00
Les 1
1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

timer
10:00
Les 1

Slide 1 - Tekstslide

Planning
  • Weblog delen
  • Herhalen woordsoorten leerjaar 1
  • Aan de slag
  • Afsluiting van de les

Slide 2 - Tekstslide

Weblog delen via Padlet
  1. Zet je bestand open op je iPad.
  2. Ga naar de link bij het huiswerk van dit uur.
  3. Klik op de link

Nu gaan we samen verder. 

Slide 3 - Tekstslide

Taalverzorging toets
  • woordsoorten => pagina 115
  • leestekens 
  • pannenkoek of pannekoek

Slide 4 - Tekstslide

Lidwoorden
  1. De (bepaald lidwoord)
  2. Het (bepaald lidwoord)
  3. Een (onbepaald lidwoord)

De vader en het kind zitten in een vliegtuig.



Slide 5 - Tekstslide

Bijvoeglijk naamwoord
Het bijvoeglijk naamwoord voegt iets bij aan het zelfstandig naamwoord:

De auto - De grijze auto - De kleine, grijze auto - De kleine, vieze, grijze auto- De kleine, vieze, oude, grijze auto


Slide 6 - Tekstslide

Zelfstandig naamwoorden
Een zelfstandig naamwoord verwijst naar een mens, dier, plant, begrip of eigennaam. 

Kenmerken:
Meestal staat er een lidwoord voor. 
Meestal kun je er een meervoud van maken. 
Meestal kun je er een verkleinwoord van maken. 

Slide 7 - Tekstslide

in, onder, voor, aan, van, boven, onder,......
Tijdens, gedurende, naar, na, bij...
Voorzetsels

Slide 8 - Tekstslide

Werkwoord
Dat kun je doen.
                                           Fietsen,  lezen, rennen, vliegen, ...

Vervoegen:
ik fiets - ik fietste - wij fietsen - wij fietsten
jij zingt - jij zong - wij zingen - wij zongen

Slide 9 - Tekstslide

Persoonlijke voornaamwoorden
Een psv verwijst naar een mens, dier of ding en vervangt een zn.

Slide 10 - Tekstslide

Bezittelijke voornaamwoorden
Staat meestal voor een zn.

Geeft aan van wie/wat iets is.

Mijn boek.
Mijn dikke boek.

Slide 11 - Tekstslide


Hoofdtelwoorden (htw)
 => hoeveelheid.

Ik heb er....
  • drie
  • zevenhonderd
  • veel
  • 2023

Rangtelwoorden (rtw)
=> rangorde

Ik sta als .... in de rij.
  • eerste
  • zesde
  • laatste
  • 19e
Telwoorden

Slide 12 - Tekstslide

Aan de slag = weektaak
  • Je maakt de opdrachten digitaal.
  • Je maakt opdracht 1 en 2. 

Bij opdracht 2 kijk je bij welke woordsoort je fouten maakt.
opdr. 4: zn en lw                                        opdr. 6: tw
opdr. 5: bn en vz                                        opdr. 7 psv en bzv

Slide 13 - Tekstslide

Afsluiting van de les


Over welke woordsoort wil je meer uitleg?

Slide 14 - Tekstslide

timer
10:00
Les 3

Slide 15 - Tekstslide

Planning
  • Quizje woordsoorten
  • Uitleg hww en zww
  • Aan de slag
  • Afsluiting van de les

Slide 16 - Tekstslide


Kies de juiste woordsoort.
Ik heb veel te veel gegeten.
A
ww
B
zn
C
psv
D
bzv

Slide 17 - Quizvraag

Welke woordsoort is onderstreept?
De makkelijkste woordsoort vind
ik het lidwoord.
_________________
A
ww
B
zn
C
bn
D
lw

Slide 18 - Quizvraag

Welke woordsoort is onderstreept?
Deze les doen we een herhaling van woordsoorten.
_____________
A
ww
B
zn
C
bn
D
lw

Slide 19 - Quizvraag

Welke woordsoort is onderstreept?
We gaan voor dit hoofdstuk maar 5 woordsoorten leren.
__________
__________
A
ww
B
zn
C
bn
D
lw

Slide 20 - Quizvraag

Welke woordsoort is ondestreept.
Mijn snelle fiets heeft een rode kleur.
_________
A
lw
B
bn
C
psv
D
bzv

Slide 21 - Quizvraag

Welke woordsoort is ondestreept.
Mijn snelle fiets heeft een rode kleur.
_________
A
lw
B
bn
C
psv
D
bzv

Slide 22 - Quizvraag

Welke woordsoort is onderstreept?
Het staat als derde in de rij.
_______
A
bn
B
htw
C
rtw
D
lw

Slide 23 - Quizvraag

Welke woordsoort is onderstreept?
Ik heb nog twee vragen voor je.
_______
A
bn
B
htw
C
rtw
D
lw

Slide 24 - Quizvraag

Wat zijn lidwoorden?
A
mooie, lieve, rare
B
lamp, fiets, plant
C
op, achter, naast
D
de, het, een

Slide 25 - Quizvraag

Wat zijn voorzetsels?
A
mooie, lieve, rare
B
lamp, fiets, plant
C
op, achter, naast
D
de, het, een

Slide 26 - Quizvraag

Soorten werkwoorden (p. 117)
hebben                   lopen

fietsen                   kunnen                  gaan

zingen                          moeten            willen

eten                              slapen

Slide 27 - Tekstslide

Zelfstandig werkwoord p. 117
  • Is een doe-woord.
  • 1 werkwoord in de zin? => zww

Ik fiets naar school.            Hij loopt naar de gym.

  •  let op bij splitsbaar werkwoord
Ik bel mijn vriendin op.               => opbellen

Slide 28 - Tekstslide

Hulpwerkwoord p. 118
  • Staat nooit als enige werkwoord in de zin.
  • Dit werkwoord helpt het zww.

Ik eet een appel.
Ik heb een appel gegeten.
Ik  wil een appel eten.
voltooid deelwoord (ge/be/ver)
infinitief = hele werkwoord

Slide 29 - Tekstslide

Opdracht 10 van 2.7

Slide 30 - Tekstslide

Aan de slag = weektaak
  • Je maakt de opdrachten digitaal van 2.8.
  • Je maakt opdracht 1 (nu ook 1-4 en 1-5).
Herhaalopdrachten
opdr. 4: zn en lw                                        opdr. 6: tw
opdr. 5: bn en vz                                        opdr. 7 psv en bzv
Ga verder met 10, 12 en 14.

Slide 31 - Tekstslide

Afsluiting van de les


Over welke woordsoort wil je meer uitleg?

Slide 32 - Tekstslide