bespreken huiswerk, opdr 1 - 94
2 aanzien: aankijken, afzien: lijden, herzien: verbeteren na controle, nazien: bekijken of iets in orde is
omzien: in terugwaartse richting kijken, ontzien: (iemand) behoeden voor onprettige ervaringen
toezien: letten of alles goed verloopt, uitzien: naar buiten kijken
3 voor + sel - achter + sel
4 Eigen antwoorden, bijvoorbeeld:
voor-: voorblad – voorkeur – voorwerk
achter-: achternaam – achtertuin – achterwerk
-sel: brouwsel – plaksel – vulsel
5 voortuin – achtertuin
sympathiek – onsympathiek
opbouwen – afbouwen