Afsluiting 12.2

Afsluiting 12.2
Antibiotica 
Niet-specifieke afweer
1 / 10
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

In deze les zitten 10 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Afsluiting 12.2
Antibiotica 
Niet-specifieke afweer

Slide 1 - Tekstslide

Een macrofaag (of fagocyt) kan...
A
alleen bacteriën fagocyteren
B
alleen bacteriën en virussen fagocyteren
C
antistoffen maken
D
alles fagocyteren wat lichaamsvreemd is

Slide 2 - Quizvraag

Macrofagen nemen via fagocytose ziekteverwekkers op. Wat gebeurt er daarna?
A
Enzymen van de macrofagen breken ziekteverwekkers af
B
Gifstoffen in de macrofagen doden de ziekteverwekkers
C
Antistoffen in de macrofagen maken ziekteverwekkers dood
D
Ziekteverwekkers blijven gevangen zitten in de macrofaag

Slide 3 - Quizvraag

Hoe vaker je een antibioticum gebruikt, hoe groter de kans op resistentie.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 4 - Quizvraag

Wat is resistentie tegen antibiotica?
A
Het ongevoelig worden van je lichaam voor een ziekteverwekker
B
Het ongevoelig worden van je lichaam voor antibiotica
C
Je lichaam produceert antistoffen tegen een bepaalde ziekteverwekker
D
Het ongevoelig worden van een ziekteverwekker voor bepaalde antibiotica

Slide 5 - Quizvraag

Hoe heet de vorm van symbiose ook al weer tussen de mens en het microbioom?
A
parasitisme (+,-)
B
mutualisme (+,+)
C
commensalisme (+, 0)

Slide 6 - Quizvraag

Waarom moet bij een poeptransplantatie het slangetje tot in de dunne darm lopen?
A
omdat bacteriën alleen daar terecht moeten komen
B
omdat de bacteriën zo langs de maag geleid worden
C
omdat poep smerig is, je kan het niet inslikken
D
omdat als je het in de dikke darm stopt, het nooit in de dunne darm komt

Slide 7 - Quizvraag

Noem een voordeel van een gezond microbioom

Slide 8 - Open vraag

In de 6 afbeeldingen hierboven is een granulocyt (fagocyt) bezig met het fagocyteren van een ziekteverwekker. De afbeeldingen staan niet in de juiste volgorde. 
Sleep de afbeeldingen naar de juiste plek zodat een kloppende volgorde ontstaat.
1
2
3
4
5
6

Slide 9 - Sleepvraag

Wat is het verschil tussen een antistof en een antigen?

Slide 10 - Open vraag