In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.
Lesduur is: 50 min
Onderdelen in deze les
Wilkommen!
Kom rustig binnen;
Pak je spullen er alvast bij;
Wacht totdat de docent begint met de les.
Slide 1 - Tekstslide
der Unterrichtsplan
- Rückblick
- kijk en luistervaardigheid ( dossier)
- Satzanalyse / naamvallen
- Reader Aufg. 1
- Text lesen + Wörterliste
- Evaluation.
Slide 2 - Tekstslide
die Lernziele
- je kunt een Duitse tekst lezen en daarbij van onbekende woorden de betekenis opzoeken
- je kent de regels over het ontleden van zinnen
Slide 3 - Tekstslide
Wat betekent dürfen ?
Slide 4 - Open vraag
Wat betekent mögen ?
Slide 5 - Open vraag
Wie lange ....... (dürfen) ihr bleiben?
A
darf
B
darft
C
dürft
D
dürftet
Slide 6 - Quizvraag
Warum ...... (können) du morgen nicht kommen?
A
könnst
B
kanst
C
kannst
D
kan
Slide 7 - Quizvraag
Ich ______ nach Hause gehen.
A
musse
B
musst
C
muss
D
müsse
Slide 8 - Quizvraag
Ich ................ heute nicht zur Schule.
A
woll
B
willt
C
will
D
wollen
Slide 9 - Quizvraag
Ihr ______ noch nicht nach Hause?
A
wollen
B
woll
C
wollt
D
willt
Slide 10 - Quizvraag
....... du morgen zur Schule?
A
darfst
B
dürft
C
darf
D
dürfen
Slide 11 - Quizvraag
Hausaufgaben kontrollieren.
Erklärung: Satzanalyse/die Fälle.
Slide 12 - Tekstslide
Zoek een Tekst uit bijv. op:
neuneinhalb of Logo Nachrichten of op een andere website.
* lees de tekst
* markeer de onbekende/moeilijke woorden
* maak een woordenlijst van minimaal 15 onbekende woorden en zoek de betekenis op in een woordenboek of op
www. uitmuntend.de --> print uit en stop hem in je snelhechter
timer
1:00
Slide 13 - Tekstslide
Hausaufgaben: eigen tekst zoeken
( neuneinhalb/logo) lezen en daarbij een woordenlijst samenstellen van min. 15 moeilijke woorden en daarvan de betekenis opzoeken en noteren. Uitprinten en in je snelhechter stoppen!!
Slide 14 - Tekstslide
Modale werkwoorden
Slide 15 - Tekstslide
Wat zijn Modalverben?
Dit zijn hulpwerkwoorden die in een zin een extra lading aan een ander werkwoord geven.
Ik kan goed schaatsen, ik moet werken, mag ik iets vragen?
In het Duits zijn dit de werkwoorden dürfen, können, mögen, müssen, sollen, wollen en wissen.