In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen.
Onderdelen in deze les
De telecommarkt is een ...
A
concrete markt.
B
abstracte markt.
Slide 1 - Quizvraag
De prijs stijgt met 10%. Verder is gegeven dat de elasticiteit -1 is. Met hoeveel verandert de vraag?
A
Daalt met 1%
B
Daalt met 10%
C
Stijgt met 10%
D
Dat kun je niet zeggen
Slide 2 - Quizvraag
Wat zou het betekenen voor de vraag- en of aanbodlijn als Nederland stopt met de gaswinning
A
aanbodlijn verschuift naar links
B
aanbodlijn verschuift naar rechts
C
vraaglijn verschuift naar links
D
vraaglijn verschuift naar rechts
Slide 3 - Quizvraag
Omzet was € 10.000 Oude prijs was € 5; prijs is gedaald met 10% Elasticiteit is -4 Hoeveel bedraagt de nieuwe omzet?
A
€ 9.000
B
€ 12.500
C
€ 12.600
D
€ 14.000
Slide 4 - Quizvraag
De vraaglijn verschuift naar links, dit kan het gevolg zijn van:
A
een hogere koopkracht
B
een prijsstijging
C
een daling van het aantal inwoners
D
het verdwijnen van concurrenten
Slide 5 - Quizvraag
Waarom heeft de vraaglijn een dalend verloop?
A
Hoe hoger de prijs, hoe meer er gevraagd wordt
B
Hoe hoger de prijs, hoe minder vraag
C
Omdat de aanbodlijn stijgt
D
Omdat er altijd sprake is van evenwicht
Slide 6 - Quizvraag
Waar komt het aanbod van arbeid vandaan?
A
arbeiders
B
arbeidsverdeling
C
beroepsbevolking
D
arbeidsmarkt
Slide 7 - Quizvraag
De consumentenprijs is de verkoopprijs exclusief btw.
A
juist
B
onjuist
Slide 8 - Quizvraag
De elasticiteit is -3. De gevraagde hoeveelheid is met 15% gestegen. Met hoeveel is de prijs gedaald?
A
3%
B
5%
C
15%
D
45%
Slide 9 - Quizvraag
De elasticiteit is -0,2. De prijs is gedaald met 5%. De nieuwe hoeveelheid is 1000. Hoe groot was de oude hoeveelheid?
A
precies 950
B
952
C
precies 900
D
990
Slide 10 - Quizvraag
De prijs stijgt van €4 naar €5, de vraag daalt van 750 naar 800, wat is de prijs elasticiteit?
A
-0.25
B
-1
C
-0.5
D
-2.5
Slide 11 - Quizvraag
De elasticiteit is -2. De prijs daalt met 10%. De oude hoeveelheid was 20.000 Hoeveel wordt de hoeveelheid nu?
A
16.000
B
18.000
C
22.000
D
24.000
Slide 12 - Quizvraag
De prijs stijgt van €4 naar €5, de vraag daalt van 750 naar 800, wat is de prijs elasticiteit?
A
-0.25
B
-1
C
-0.5
D
-2.5
Slide 13 - Quizvraag
Stel, de prijs daalt met 5%. De elasticiteit is -2. Met hoeveel verandert de vraag?
A
Stijgt met 10%
B
Stijgt met 2,5%
C
Daalt met 2,5%
D
Daalt met 10%
Slide 14 - Quizvraag
De elasticiteit is -2. De prijs daalt met 10%. De oude hoeveelheid was 20.000 Hoeveel wordt de hoeveelheid nu?
A
16.000
B
18.000
C
22.000
D
24.000
Slide 15 - Quizvraag
De elasticiteit is -0,5. De hoeveelheid is gestegen met 10%. De oude prijs was € 25. Wat is de prijs nu?
A
€ 20
B
€ 23,75
C
€ 27,50
D
€ 30
Slide 16 - Quizvraag
Als voor een goed geldt dat de inkomenselasticiteit van de vraag gelijk is aan +1,5 dan is er sprake van een
A
inferieur goed
B
primair goed
C
luxe goed
D
substitutiegoed
Slide 17 - Quizvraag
De kruislingse prijselasticiteit van de vraag naar product X en de prijs van product Y is groter dan nul. De goederen X en Y zijn:
A
luxe goederen
B
primaire goederen
C
substitutiegoederen
D
complementaire goederen
Slide 18 - Quizvraag
De prijselasticiteit van de vraag van een product is -0,5. Als de prijs stijgt dan.....................omzet
A
daalt
B
stijgt
Slide 19 - Quizvraag
Een ondernemer heeft te maken met een gegeven prijs. Als MO>MK zal bij uitbreiding van de productie met een eenheid
A
De winst dalen.
B
De omzet stijgen en de winst dalen.
C
De omzet stijgen en de winst stijgen
D
De omzet stijgen en de prijs stijgen
Slide 20 - Quizvraag
Voor een ondernemer geldt het volgende : p=110 TVK=10q TCK=1.000 De productiecapaciteit bedraagt 100 stuks. Als deze ondernemer streeft naar maximale winst, dan geldt
A
GTK= 10
omzet= €11.000
winst= €10.000
B
GTK =20
omzet = €11.000
winst = €9.000
C
GTK = 20
omzet=€10.000
winst=€10.000
D
GTK=20
omzet=€11.000
winst=€10.000
Slide 21 - Quizvraag
De vraag naar arbeid stijgt wanneer:
A
de leerplicht wordt verlaagd
B
een verzekeringsmaatschappij gaat automatiseren
C
De pensioengerechtigde leeftijd wordt verhoogd van 65 naar 67
D
Een Japans autobedrijf opent hier een vestiging
Slide 22 - Quizvraag
De elasticiteit is -0,2. De prijs is gedaald met 5%. De nieuwe hoeveelheid is 1000. Hoe groot was de oude hoeveelheid?
A
precies 950
B
952
C
precies 900
D
990
Slide 23 - Quizvraag
Omzet was € 10.000 Oude prijs was € 5; prijs is gedaald met 10% Elasticiteit is -4 Hoeveel bedraagt de nieuwe omzet?
A
€ 9.000
B
€ 12.500
C
€ 12.600
D
€ 14.000
Slide 24 - Quizvraag
De prijs daalt met 10% en hierdoor stijgt de vraag met 20%. Hoe groot is de elasticiteit en is dit elastisch of inelastisch?
A
Ev = -2
Inelastisch
B
Ev = -2
Elastisch
C
Ev = -0,5
Inelastisch
D
Ev = -0,5
Elastisch
Slide 25 - Quizvraag
De prijs daalt met 10% en hierdoor stijgt de vraag met 20%. Hoe groot is de elasticiteit en is dit elastisch of inelastisch?