NL blok 3 - week 6 - herhaling zinsdelen

Week 6
Les 1
- Herhaling van de zinsdelen.
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

Week 6
Les 1
- Herhaling van de zinsdelen.

Slide 1 - Tekstslide

Hoeveel punten had je op de toets over zinsdelen?
Geen idee
0-5
5-10
11+

Slide 2 - Poll

Wist jij niet hoeveel punten je had????!!!?!!
- Hoe wil je dan je toets verbeteren?
- Ga nu kijken. 
- We vullen de pol opnieuw in.

Slide 3 - Tekstslide

Hoeveel punten had je op de toets over zinsdelen?
Geen idee
0-5
5-10
11+

Slide 4 - Poll

Sleep de tekst naar het juiste, rode vak. Let op! Er moeten twee teksten overblijven. 
Het werkwoordelijk gezegde
Het onderwerp
Het lijdend voorwerp
Alle werkwoorden uit de zin, inclusief 'te' als dit voor een heel werkwoord staat.
Alle werkwoorden in de zin, let op: 'te' hoort er niet bij.
Wie/wat + ww gez. + ow
Wie/wat + ww gez.
Aan wie/wat + ww gez. + ow

Slide 5 - Sleepvraag

Klassikaal oefenen
Je gaat straks een aantal open vragen beantwoorden.
Hou zelf bij welke vraag je goed had en welke je fout had. Noteer dat voor jezelf op papier of digitaal. 
Niet ''in je hoofd'' onthouden, want dan raak je de tel kwijt. 

Slide 6 - Tekstslide

Het werkoordelijk gezegde:
- Dat zijn alle werkwoorden uit de zin. 
- Inclusief het woordje 'te' maar alleen wanneer dit voor een heel werkwoord staat! 

Slide 7 - Tekstslide

''Morgen ga ik winkelen. ''
Wat is het werkwoordelijk gezegde in deze zin?

Slide 8 - Open vraag

''Loop niet zo te zeuren.''
Wat is het werkwoordelijk gezegde in deze zin?

Slide 9 - Open vraag

''Jij hebt echt te veel koekjes gegeten.''
Wat is het werkwoordelijk gezegde in deze zin?

Slide 10 - Open vraag

''Ik probeer al de hele dag mijn mail te openen.''
Wat is het werkwoordelijk gezegde in deze zin?

Slide 11 - Open vraag

Het onderwerp in de zin.
- Wie/ wat + het werkwoordelijk gezegde.
- Het onderwerp voert de handeling uit. 

Slide 12 - Tekstslide

''De kinderen gaven de witte muis een stukje kaas.''
Wat is het onderwerp in deze zin?

Slide 13 - Open vraag

''Het miljoenenbedrijf is op zoek naar een nieuwe directeur.''
Wat is het onderwerp in deze zin?

Slide 14 - Open vraag

''Aan Hendrik leende de bank wel drie ton.''
Wat is het onderwerp in deze zin?

Slide 15 - Open vraag

''Van mijn moeder mag ik niet de hele dag gamen.''
Wat is het onderwerp in deze zin?

Slide 16 - Open vraag

Het lijdend voorwerp
- Wie/wat + ww gez. + onderwerp?
Het antwoord op die vraag moet 'logisch' zijn.
- Het onderwerp doet iets met het lijdend voorwerp. 
- Is nooit een tijd of plaats.
- Begint nooit met een voorzetsel. 
- Er bestaan zinnen zonder lijdend voorwerp. 

Slide 17 - Tekstslide

''Morgen ga ik winkelen.''
Wat is het lijdend voorwerp in deze zin?

Slide 18 - Open vraag

''Dan ga ik allemaal cadeautjes kopen voor mijn zusje.''
Wat is het lijdend voorwerp in deze zin?

Slide 19 - Open vraag

''Daarna zal ik niet veel geld overhouden.''
Wat is het lijdend voorwerp in deze zin?

Slide 20 - Open vraag

''Moet jij jouw schrijfdossier nog bij mij inleveren?''
Wat is het lijdend voorwerp in deze zin?

Slide 21 - Open vraag

''Ik denk aan chocola.''
Wat is het lijdend voorwerp in deze zin?

Slide 22 - Open vraag

Denk jij dat je de herkansing nu beter gaat maken?
Ja
Nee

Slide 23 - Poll

Herkansing: zinsdelen
- Ik zet de herkansing online. 
- Je hebt tot vanavond 22.00 uur de tijd om de herkansing te maken.

Fijne dag!

Slide 24 - Tekstslide