Jezelf zijn




Jezelf zijn, hoe werkt dat eigenlijk?
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
LEFMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les




Jezelf zijn, hoe werkt dat eigenlijk?

Slide 1 - Tekstslide

Jezelf zijn
Kun je altijd jezelf zijn of is dit soms niet mogelijk? 
Ben je alleen of juist met anderen?
Hoe goed ken jij jezelf eigenlijk?

Deze lessenserie gaat over jezelf zijn.
les 1 - Jezelf zijn, hoe werkt dat eigenlijk?
les 2 - Kun je ook alleen jezelf zijn?
les 3 - Leer jezelf kennen.

Slide 2 - Tekstslide

Het weerbericht
Welkom!
Ga rustig zitten. 
Telefoon in de tas. 
Schrift en pen op tafel
Bereid je voor op een moment stilte..

Slide 3 - Tekstslide

Het weerbericht
Blijf heel even stil zitten.
Luister goed naar het verhaal. Je hoeft niet te reageren.

Het heet: 'het weerbericht'

Slide 4 - Tekstslide

Het weerbericht
Ga eens rechtop zitten, je voeten op de grond, je rug rechtop, net alsof er een touwtje boven je hoofd zit. 
Het weer verandert altijd, de ene dag schijnt de zon, de andere dag is het bewolkt...
Je gevoel verandert ook altijd, net als het weer. 
Ook een verdrietige bui mag er zijn, hij zal altijd weer over gaan.
Stel nu eens, dat je jouw gevoel van dit moment vergelijkt met het weerbericht.
Wat voor weer is het dan nu, op dit moment bij jou van binnen?
Is er een storm, voel je je rustig of onrustig of regent het (ben je verdrietig) of schijnt de zon (ben je blij)? Voel maar eens rustig... zonder er over na te denken.... wat voel jij nu?
Wanneer je merkt hoe het nu bij jou voelt, hoef je daar niks aan te veranderen, het is goed zoals het nu is. Het weer kun je toch ook niet veranderen? Over een uurtje kan het alweer anders zijn.

Slide 5 - Tekstslide

Lesdoelen
Aan het einde van deze les:

- heb je verschillende antwoorden gekregen op de vraag of de mens een kuddedier is of niet;
- ken je de betekenis van het woord autonomie;
- weet jij welke waarden jij belangrijk vindt.

Slide 6 - Tekstslide

Stelling
(Overleg zachtjes met je buur)

'Mensen zijn kuddedieren'

Geef 1 voorbeeld als argument
timer
1:00

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Video

Het experiment
1. Bewijst het experiment dat mensen kuddedieren zijn? 
Waarom wel/niet? Geef minimaal 2 argumenten.
2. Kun je een ander voorbeeld bedenken waarom mensen GEEN kuddedieren zijn?
3. Zou jij zelf in de rij zijn gaan staan? 
Waarom wel/niet? Geef 1 argument voor en 1 tegen.
4. Kan een mens alleen leven, zonder hulp van anderen?

Slide 9 - Tekstslide

Autonomie
Autos = zelf  Nomos = wet
Zelf nadenken en je eigen keuzes maken waarbij je rekening houdt met anderen.

Jezelf de wet stellen. Maar moet je dan altijd rekening houden met anderen? Waarom wel/niet?




timer
1:00

Slide 10 - Tekstslide

Normen & Waarden
Norm = gedragsregel
gebod/verbod: 'Je moet een mondkapje dragen'

Waarde = dat wat mensen belangrijk vinden
één woord: gezondheid, veiligheid

Slide 11 - Tekstslide

Met wie hou jij rekening?
Stel je eens voor: 
Jouw beste vriend is ziek. Er zijn medicijnen, maar die kan hij niet betalen. Jij weet een manier om deze medicijnen toch te krijgen, maar loopt daarbij het risico dat je gepakt wordt. Als dat gebeurt, ga je sowieso de gevangenis in.
Zou jij de medicijnen stelen?

Verschillende varianten geven verschillende uitkomsten. 
Hoe kan dit?

Slide 12 - Tekstslide

Kaartjesspel

Wanneer ben je een kuddedier en wanneer ben je autonoom?
Leg het juiste kaartje bij het passende begrip

Wat zijn volgens jou normen en wat zijn waarden?
Leg het juiste kaartje bij het passende begrip

Slide 13 - Tekstslide

Nabespreken 
We vergelijken de antwoorden met elkaar. 
Waarom hoort iets wel of juist niet bij elkaar en wat zijn de argumenten daarvoor?

Klassikaal:
- waar twijfelen jullie over?
- wat willen jullie nog bespreken? 
timer
1:00

Slide 14 - Tekstslide

Lesdoelen behaald?
En nu?
- heb je verschillende antwoorden gekregen op de vraag of de mens een kuddedier is of niet?
- ken je de betekenis van het woord autonomie?
- weet jij welke waarden jij belangrijk vindt?
Waarom heb je lesdoelen  wel/niet behaald en wat heb je nodig om dit de volgende les wel te halen?

Slide 15 - Tekstslide

Het weerbericht
Blijf heel even stil zitten.
Luister goed naar het verhaal. Je hoeft niet te reageren.
Wat had dit te maken met deze les?
CONCLUSIE?

Slide 16 - Tekstslide

Wat is een voorbeeld van één van de tien tijdvakken?
A
De tijd van steden en computers
B
De tijd van televisies en ontdekkingsreizen
C
De tijd van Grieken en Romeinen
D
De tijd van revoluties en hervormers

Slide 17 - Quizvraag

Sleep de tijdvakken in de juiste volgorde:
1500 tot 1600
1950 tot 2020
1000 tot 1500
1900 tot 1950
3000 v.C. tot 500
20.000 v.C. tot 3000 v.C.
Televisie en computer
Grieken en Romeinen
Steden en staten
Ontdekkers en hervormers
Jagers en boeren
Wereldrrologen

Slide 18 - Sleepvraag

In welk tijdvak hoort deze afbeelding thuis?
A
Tijd van jagers en boeren
B
Tijd van Grieken en Romeinen
C
Tijd van monniken en ridders
D
Tijd van steden en staten

Slide 19 - Quizvraag

In welk tijdvak hoort deze afbeelding thuis?
A
Tijd van jagers en boeren
B
Tijd van Grieken en Romeinen
C
Tijd van monniken en ridders
D
Tijd van steden en staten

Slide 20 - Quizvraag

In welk tijdvak hoort deze afbeelding thuis?
A
Tijd van jagers en boeren
B
Tijd van Grieken en Romeinen
C
Tijd van monniken en ridders
D
Tijd van steden en staten

Slide 21 - Quizvraag

Ridders en monniken 
Jagers en boeren  
Grieken en Romeinen  
Steden en staten   

Slide 22 - Sleepvraag

Hieronder zie drie kenmerkende aspecten:

a ‘burgerschap en wetenschappelijk denken in de Griekse stadstaat’
b ‘het ontstaan en de verspreiding van de islam’
c ‘het ontstaan van de landbouw en landbouwsamenlevingen’

Welk kenmerkend aspect hoort bij welk tijdvak?

A
a= tijdvak van Grieken & Romeinen, b= tijdvak van monniken en ridders, c= tijdvak van jagers en boeren
B
a= tijdvak van Grieken & Romeinen, b= tijdvak van monniken en ridders, c= tijdvak van steden en state
C
a= tijdvak van Grieken & Romeinen, b= tijdvak van ontdekkers en hervormers, c= tijdvak van jagers en boeren
D
Geen van de genoemde antwoorden is juist.

Slide 23 - Quizvraag

Bestudeer de bron. Lees de kenmerkende aspecten van de tijd van steden en staten.
Bij welk kenmerkend aspect past de bron het beste?

A
de opkomst van handel en het ontstaan van steden
B
de opkomst van de stedelijke burgerij en de toenemende zelfstandigheid van steden
C
het begin van staatsvorming en centralisatie
D
de strijd tussen kerk en staat

Slide 24 - Quizvraag

Samenleving van de jager-verzamelaars
landbouwsamenleving
landbouw-stedelijke samenleving
industriële samenleving
informatie samenleving

Slide 25 - Sleepvraag