Tekstverbanden en signaalwoorden theorie

Welkom 
Nederlands 

Lezen en luisteren 


1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 17 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Welkom 
Nederlands 

Lezen en luisteren 


Slide 1 - Tekstslide

Ik kan:
Tekstverbanden herkennen aan de hand van signaalwoorden. 

Slide 2 - Tekstslide

Tekstverbanden en signaalwoorden 

-Een auteur of spreker probeert een verband (samenhang) aan te brengen in een tekst.
-Zonder samenhang is een tekst minder goed leesbaar. 

Je hebt verschillende soorten tekstverbanden. Deze kun je herkennen aan signaalwoorden.

Slide 3 - Tekstslide

Tijd

Signaalwoorden: vroeger, later, nu, eerst, daarna, vervolgens, nadat, terwijl, dadelijk, intussen, binnenkort, uiteindelijk 

  • Voorbeeld: Als ik naar school ga, moet ik eerst een stuk fietsen, daarna word ik met de auto naar Leeuwarden gereden en vervolgens moet ik nog een stuk lopen.  

Slide 4 - Tekstslide

Opsommend tekstverband 
Dingen worden achter elkaar opgenoemd. 
Signaalwoorden: ten eerste, ten tweede, om te beginnen, bovendien, ook (nog), verder, ten slotte, en, niet alleen … (maar) ook; ook liggende streepjes (-), getallen (1, 2, 3) of ‘dots’

  • Voorbeeld: Ik moet mijn huiswerk maken. Bovendien moet ik een uittreksel schrijven en ook nog mijn kamer opruimen.

Slide 5 - Tekstslide

Tegenstellend tekstverband 
Tegenovergestelde dingen worden genoemd. 

Signaalwoorden: maar, tegenover, daarentegen, toch, echter, hoewel, ofschoon, ondanks, aan de ene kant … aan de andere kant

  • Voorbeeld:  Ik ben van mening dat we met dit product moeten stoppen, maar daar denkt mijn zakenpartner anders over.

Slide 6 - Tekstslide

Toelichtend tekstverband 
Er wordt extra informatie gegeven over het onderwerp. Vaak in de vorm van een voorbeeld. 

Signaalwoorden: bijvoorbeeld, zo, als, zoals, denk aan

  • Voorbeeld: De jongens in mijn klas leggen de lat niet al te hoog. Neem bijvoorbeeld Lex. Hij gaat altijd voor een 5,5

Slide 7 - Tekstslide

Concluderend tekstverband 
Bij een concluderend verband trekt de auteur een conclusie uit informatie eerder in de tekst.
Signaalwoorden: dus, daarom, dat houdt in, kortom, concluderend, al met al, het blijkt dat, dan ook

  • Voorbeeld: Tekst.............................................................
    Het is dus belangrijk om regelmatig het huiswerk te controleren.

Slide 8 - Tekstslide

Redengevend tekstverband 
Een redengevend verband geeft aan waarom iemand iets doet of vindt.

Signaalwoorden: omdat, daarom, dus, want, de reden hiervoor is, vanwege 

  • Voor het proefwerk geschiedenis had ik een slecht cijfer, omdat ik erg slecht geleerd had

Slide 9 - Tekstslide

Oorzaak- gevolg tekstverband 
Een oorzakelijk verband laat zien waardoor iets gebeurt (waarop je geen invloed hebt).
Signaalwoorden: doordat, daardoor, als gevolg van, dat komt door, het gevolg is, dus, dankzij

  • Er brak brand uit in het stadion, waardoor de wedstrijd niet kon doorgaan.

Slide 10 - Tekstslide

Doel-middelverband 
Geeft aan wel middel er nodig is om een bepaald doel te bereiken. 
Signaalwoorden: aan de hand van, zodat, om te, door middel van, met, met behulp van, middels, opdat

  • Voorbeeld: Mijn buurvrouw gaat vanavond collecteren (middel). Het doel is om zoveel mogelijk geld op te halen voor deze organisatie (doel). 

Slide 11 - Tekstslide

Vergelijkend tekstverband 
De auteur maakt iets duidelijk door een verschil of een overeenkomst te noemen.
Signaalwoorden: in vergelijking met, (net) als, evenals, zoals, meer/groter/beter dan, vergeleken met 

  • Voorbeeld: Net als in Amerika gaan ook in Europa steeds meer mensen naar fastfoodketens.

Slide 12 - Tekstslide

Probleem-oplossing 
Een tekst waarin de signaalwoorden: probleem en oplossing voorkomen.
Signaalwoorden: probleem, oplossing, uitkomst, antwoord, maar, helpen 

  • Voorbeeld: In de inleiding wordt het probleem aangekaart, vervolgens worden in het middenstuk per alinea oplossingen genoemd en uitgewerkt. 

Slide 13 - Tekstslide

Voorwaarde 
Duidt een voorwaarde aan zinnen of alinea's aan. 

Signaalwoorden: als, indien, mits, tenzij, in (/voor) het geval dat

  • Voorbeeld: Als we met de bus gaan dan wil ik wel dat we broodjes meenemen


Slide 14 - Tekstslide

Opdracht signaalwoorden
Je mag samenwerken met je buurman/ buurvrouw. 

Slide 15 - Tekstslide

Pauze
Pauze 

Slide 16 - Tekstslide

Afsluiting les 

Slide 17 - Tekstslide