Oefentoets H2 Pruiken en Revoluties

Oefen-SO pruiken en revoluties
§2.1 De Pruikentijd
§2.2 Revolutie in Frankrijk 





1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
GeschiedenisMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Oefen-SO pruiken en revoluties
§2.1 De Pruikentijd
§2.2 Revolutie in Frankrijk 





Slide 1 - Tekstslide

2.1: De Pruikentijd!

Slide 2 - Tekstslide

Deze toets gaat over het tijdvak Pruiken & Revoluties.

Van wanneer tot wanneer loopt dit tijdvak?
A
1600-1700
B
1700-1800
C
1800-1900
D
1900-2000

Slide 3 - Quizvraag

1e Stand
2e Stand
3e Stand
geestelijken
adel
boeren en burgers
Betaalt belasting 
grootgrondbezitters
woont een groot deel van het jaar op paleis Versailles

Slide 4 - Sleepvraag

Lees de vier zinnen over de tijd van pruiken en revoluties. Welke zinnen zijn juist?

1 De pruik werd gedragen door rijke en aanzienlijke mannen.
2 Met de pruikentijd wordt de tweede helft van de 18e eeuw bedoeld.
3 Nederland werd economisch ingehaald door Groot-Brittannië en Frankrijk.
4 Europese landen hadden geen standenmaatschappij in de 18e eeuw.
A
Zin 1 en 3
B
Zin 2, 3 en 4
C
Zin 1 en 2
D
Zin 2 en 3

Slide 5 - Quizvraag

Wie stellen de mannen op de afbeelding voor? Voor welke groep of persoon staan ze symbool?
Adel
Geestelijkheid
Derde stand
Koning

Slide 6 - Sleepvraag

Waarmee wilden Nederlandse burgers laten zien dat ze rijk waren? Gebruik de afbeelding

Slide 7 - Open vraag

In het tijdvak Pruiken & Revoluties had je ook in Frankrijk een standenmaatschappij.

Wie stelt de tweede stand voor in de prent?
A
De persoon met het gele cijfer 1
B
De persoon met het gele cijfer 2
C
De persoon met het gele cijfer 3
D
De tweede stand is in de prent niet te zien.

Slide 8 - Quizvraag

In het tijdvak Pruiken & Revoluties had je ook in Frankrijk een standenmaatschappij.

Wie stelt de eerste stand voor in de prent?
A
De persoon met het gele cijfer 1
B
De persoon met het gele cijfer 2
C
De persoon met het gele cijfer 3
D
De eerste stand is in de prent niet te vinden.

Slide 9 - Quizvraag

 2.2: Revolutie in Frankrijk!

Slide 10 - Tekstslide

Een democratische revolutie is...
A
Wanneer mensen in opstand komen.
B
Ingrijpende politieke verandering waarbij een democratische grondwet wordt ingevoerd
C
Wanneer je niet tevreden bent met de koning.
D
Alle antwoorden zijn JUIST.

Slide 11 - Quizvraag

Noem twee oorzaken van het uitbreken van de Franse Revolutie?

Slide 12 - Open vraag

In welk jaar werd Lodewijk XVI (16e) koning van Frankrijk?

Slide 13 - Open vraag

In welk jaar brak de Franse revolutie uit?
A
1629
B
1789
C
1804
D
1555

Slide 14 - Quizvraag

Welke drie veranderingen werden na de Franse revolutie ingevoerd in Frankrijk?
De standenmaatschappij werd afgeschaft.
Er kwam een vernieuwde grondwet.
Er kwam een grondwet.
Er kwam een democratie.
Er kwam een revolutie.
Er kwam een monarchie.

Slide 15 - Sleepvraag

gevolgen
Aanleiding
oorzaken
iets wat gebeurt na een gebeurtenis
De reden dat iets gebeurd
De druppel die de emmer doet overlopen

Slide 16 - Sleepvraag

Bij elke oorzaak past een gevolg. Maak de goede combinaties.
Lodewijk XVI stuurde soldaten naar Parijs om de bijeenkomst voor de nieuwe grondwet te stoppen.
Franse troepen trokken samen met de patriotten Nederland binnen.
Napoleon maakte van Frankrijk een dictatuur.
Lodewijk Napoleon werd koning van Nederland.
Het volk bestormde de Bastille.
Willem V vluchtte naar Engeland.
Eén man maakte voortaan de nieuwe wetten en benoemde of ontsloeg de ministers.
Hierdoor kwam een einde aan de Bataafse Republiek.

Slide 17 - Sleepvraag

In welk jaartal werd koning Lodewijk XVI (16e) onthoofd?
A
1789
B
1791
C
1792
D
1793

Slide 18 - Quizvraag

In 1791 werd Frankrijk een constitutionele monarchie. Wat was het meest directe gevolg voor koning Lodewijk XVI?
A
De koning moest vluchten naar Varennes.
B
De koning moest zich houden aan de grondwet.
C
De koning raakte zijn hoofd kwijt.
D
Lodewijk mocht geen koning meer zijn.

Slide 19 - Quizvraag

In 1799 zette generaal Napoleon Bonaparte met het leger plotseling de regering met geweld af en nam de macht over.
A
Waar
B
Niet waar
C
D

Slide 20 - Quizvraag

In welk jaartal is Frankrijk begonnen met de veroveringen van landen zoals België en Nederland?

Slide 21 - Open vraag

Deze vraag gaat over de revolutie in Frankrijk.

1 De derde stand roept zichzelf uit tot de Nationale Vergadering.
2 Een woedende menigte bestormt de Bastille.
3 Frankrijk wordt een constitutionele monarchie.
4 Koning Lodewijk XVI roept de Staten-Generaal bijeen.
5 Koning Lodewijk XVI sterft onder de guillotine.

Zet bovenstaande zinnen in de juiste tijdsvolgorde:
A
4 --> 1 --> 2 --> 3 --> 5
B
4 --> 5 --> 1 --> 3 --> 2
C
2 --> 1 --> 4 --> 5 --> 3
D
2 --> 3 --> 4 --> 1 --> 5

Slide 22 - Quizvraag

Hieronder staan enkele zinnen die bij absolute vorsten of bij verlichte denkers horen. Welke zinnen horen ALLEEN bij verlichte denkers?
1. Als bestuurders niet goed besturen, mag het volk ze door anderen vervangen;
2. De macht van de overheid moet verdeeld worden tussen de regering, het parlement en de rechters;
3. Een koning hoeft zijn besluiten aan niemand uit te leggen;
4. Elke staat moet een grondwet hebben, waarin staat hoe het land wordt geregeerd.
5. Vorsten hebben hun macht gekregen van God.
6. Koning en ministers hebben hun macht van het volk gekregen.
A
Zin 1, 2, 4 en 5
B
Zin 1, 3, 4 en 6
C
Zin 2, 3, 4 en 6
D
zin 1, 2, 3 en 5

Slide 23 - Quizvraag

Verlichting
Voor de Verlichting.
Denken met je verstand.
traditie
Wetenschap wordt belangrijk.
Het volk krijgt meer invloed.
Gelijkwaardigheid.
Vastleggen rechten en plichten .
De grondwet wordt ingevoerd.
Onderzoek en experiment.
Standenmaatschappij.
Een kleine groep mensen heerst.
Absolutisme.
Pruik.

Slide 24 - Sleepvraag

Wanneer werd Napoleon bij Waterloo in België verslagen?

Slide 25 - Open vraag

Wat nu? 
Test Jezelf §2.1 en §2.2

Opdrachten 1 t/m 5
timer
10:00

Slide 26 - Tekstslide