1 KGT Lezen oefentoets

1 KGT Oefenen voor de leestoets
1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, tLeerjaar 1

In deze les zitten 15 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

1 KGT Oefenen voor de leestoets

Slide 1 - Tekstslide

Vandaag gaan we
samen een oefentoets maken.
Pak je teksten.

Slide 2 - Tekstslide

Welk tekstdoel heeft de schrijver van tekst 1?
A
Hij wil de lezer informatie geven over het ontstaan van vrije tijd.
B
Hij wil de lezer laten ontspannen met een tekst over vrije tijd.
C
Hij wil de lezer ervan overtuigen dat hij blij moet zijn met zijn vrije tijd.

Slide 3 - Quizvraag

In regel 16 van tekst 1 staat: 'niet meer dan zes dagen per week'. Welk woord in alinea 4 van tekst 1 betekent hetzelfde als 'niet meer dan'?

Slide 4 - Open vraag

Wat veranderde er volgens tekst 1 voor de fabrieksarbeiders na 1919?
A
Zij mochten zelf vrije uren en een vrije dag inplannen.
B
Zij kregen kortere werkdagen en kortere werkweken.
C
Zij kregen langere werkdagen, maar kortere werkweken.

Slide 5 - Quizvraag

Waarvan wordt in tekst 1 een opsomming gegeven?
A
van dingen waaraan mensen denken bij het begrip 'vrij zijn'
B
van de veranderingen van 'vrije tijd' door de eeuwen heen.
C
van het werk dat mensen gedaan hebben naast hun vrije tijd

Slide 6 - Quizvraag


Schrijf de woorden op uit alinea 3 die een tekstverband aangeven van tijdsvolgorde.

Slide 7 - Open vraag

Wat is het onderwerp van tekst 2?

Slide 8 - Woordweb

Waar verwijzen de onderstreepte woorden naar?

Kinderarbeid is op veel plekken in de wereld heel gewoon. Dat is niet alleen nu het geval, dat geldt zeker voor het verleden.

A
Kinderarbeid
B
veel plekken in de wereld
C
heel gewoon
D
kinderarbeid is op veel plekken in de wereld heel gewoon

Slide 9 - Quizvraag

Wat wordt in deze zin opgesomd?

In alinea 2 van tekst 2 staat: 'Tot aan de negentiende eeuw moesten veel kinderen werken, omdat het gezin anders te weinig geld verdiende om eten, drinken, kleding en onderdak te kunnen betalen.'

A
de dingen waarvoor een gezin geld nodig had
B
de manieren waarop kinderen uitbetaald werden
C
de redenen waarom veel kinderen werkten

Slide 10 - Quizvraag

Wat betekent de zin:

'In 1969 werd de leerplicht verlengd naar negen jaar en in 1975 naar tien jaar.' (tekst 2, r. 19-20)?

A
In 1969 werd de leerplichtwet negen jaar verlengd en in 1975 kwam daar nog eens tien jaar bij.
B
Vanaf 1969 moesten kinderen tot hun negende jaar naar school en vanaf 1975 tot hun tiende jaar.
C
In 1969 werd het aantal jaar dat kinderen naar school moesten uitgebreid naar negen jaar en in 1975 naar tien jaar.

Slide 11 - Quizvraag

Waar verwijst het onderstreepte woord naar?

In 1874 bedacht Samuel van Houten een wet waarin verboden werd om kinderen tot 12 jaar te laten werken. Zij mochten niet meer in fabrieken en werkplaatsen werken, maar wel thuis en op het land.

Slide 12 - Open vraag

Wat is volgens alinea 5 van tekst 2 het verschil tussen kinderarbeid en werk dat door kinderen gedaan wordt?

Slide 13 - Open vraag

Welke uitspraak over tekst 1 én tekst 2 is waar?
A
Beide teksten gaan over de invloed van fabrieksdirecteuren op het leven van hun werknemers.
B
Beide teksten gaan over dingen die we nu heel gewoon vinden, maar die dat vroeger niet waren.
C
Beide teksten gaan over regels en wetten voor kinderen die in de loop van de tijd veranderd zijn.

Slide 14 - Quizvraag

Volgende week:
De echte leestoets. Neem de theorie van Lezen 4.3 en 5.3 nog eens door.

Slide 15 - Tekstslide