K3 Build Up Hoofdstuk 1+2

Vertaal naar het Nederlands: ancestor
A
voorouder
B
aanmaken
C
schoonzus
D
pleegouder
1 / 16
volgende
Slide 1: Quizvraag
EngelsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Vertaal naar het Nederlands: ancestor
A
voorouder
B
aanmaken
C
schoonzus
D
pleegouder

Slide 1 - Quizvraag

Vertaal naar het Engels: vrijgezel
A
freemason
B
bachelor
C
freedom
D
funny

Slide 2 - Quizvraag

Vertaal naar het Nederlands: fellow
A
een paar
B
fluit
C
jongen
D
kerel

Slide 3 - Quizvraag

Vertaal naar het Engels: nicht
A
nephew
B
neice
C
night
D
niece

Slide 4 - Quizvraag

Welk woord past in de zin: There were many guest at my sister's .......
A
place of birth
B
divorce
C
birth
D
wedding

Slide 5 - Quizvraag

Vertaal naar het Engels: tante
A
aunt
B
uncle
C
tente
D
ant

Slide 6 - Quizvraag

Welk woord past in de zin: When I'm an ..... I can do whatever I like to do.
A
grown up
B
relative
C
nephew
D
adult

Slide 7 - Quizvraag

Vertaal naar het Nederlands: relative
A
relatief
B
familielid
C
vermoeden
D
ouder

Slide 8 - Quizvraag

Vertaal naar het Nederlands: divorce
A
trouwerij
B
geboorte
C
echtscheiding
D
verkering

Slide 9 - Quizvraag

Welk woord past in de zin: Most married people don't like their ..... because she can be very bossy
A
mother-in-law
B
aunt
C
relationship
D
first name

Slide 10 - Quizvraag

Vertaal naar het Nederlands: acquaintance
A
kennis
B
oom
C
voorstellen
D
schoonouders

Slide 11 - Quizvraag

Vertaal naar het Engels: bruidegom
A
bride
B
bruidgum
C
bridegroom
D
best man

Slide 12 - Quizvraag

Vertaal naar het Nederlands: to embrace
A
omhelzen
B
omkeren
C
onthullen
D
vastzetten

Slide 13 - Quizvraag

Vertaal naar het Nederlands: honeymoon
A
honingmaan
B
trouwerij
C
liefhebben
D
huwelijksreis

Slide 14 - Quizvraag

Vertaal naar het Engels: verkering hebben
A
to have traffic
B
to be married
C
to have farkearing
D
to go steady

Slide 15 - Quizvraag

Welk woord past in de zin: My grandfather lives in an ....
A
caravan
B
resting home
C
old people's home
D
elderly room

Slide 16 - Quizvraag