Oefenen H2 pberk oefenen en sommen verkort

Herhalen en oefenen H 2
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Herhalen en oefenen H 2

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Een verzekering sluit je af als je kans hebt op ................             
en je wilt dat het vergoed wordt door de verzekering.

Verzekeren is het overnemen van de ..................................                              
van een schade van een verzekerde door een verzekeraar. 
Een  ............................................   noem je ook wel een verzekeringsmaatschappij.

De .................................... is degene die een verzekering afsluit bij een verzekeraar. 

De ............................................. is het bedrag dat je voor de verzekering moet betalen.
verzekerde
financiële gevolgen
verzekeraar
premie
schade

Slide 2 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een saldo
A
een sprong op de trampoline
B
Je bankrekening
C
Het bedrag op jouw bankrekening
D
De rente die je krijgt van jouw bank

Slide 3 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Indirecte ruil is:
A
geld tegen een product ruilen
B
een product tegen geld ruilen
C
geld tegen geld ruilen
D
een product tegen een product ruilen

Slide 4 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is directe ruil?
A
Producten uit het buitenland halen
B
Het ruilen van producten tegen geld
C
Het ruilen van producten tegen elkaar
D
Producten uit Nederland verkopen aan een ander land

Slide 5 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is GEEN voorbeeld van elektronisch betalen ?
A
Betalen via de computer
B
Betalen via de smartphone
C
Betalen met een bankbiljet
D
Betalen met je pinpas

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Sparen is:
A
Het uitstellen van consumptie
B
Het na je toe halen van consumptie

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Als ik spaar voor het geval dat mijn televisie kapot gaat, spaar ik ...
A
voor een doel
B
voor de rente
C
uit voorzorg

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een nadeel van lenen?
A
Je moet de lening terugbetalen.
B
Je moet de lening met rente terugbetalen
C
Beide antwoorden zijn goed.
D
Beide antwoorden zijn fout.

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is GEEN motief om te lenen?
A
Tijdelijk geldtekort opvangen
B
Onverwacht dringend geld nodig
C
Duurzaam consumptiegoed aanschaffen
D
Rente willen betalen

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Als je bij de bank spaart krijg je rente. Wat is rente?
A
Salaris als je bij de bank werkt
B
Een vergoeding van de bank
C
Een schuld die je aan de bank hebt
D
Een schuld die de bank heeft

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke functie of functies van geld herken je in de volgende zin:

Brigitte heeft een kaartje voor een concert gekocht.
A
Ruilmiddel
B
Rekenmiddel
C
Oppotmiddel
D
Betaalmiddel

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Maandtermijn is:
A
Elk maand mag je lenen
B
Vaste inkomsten
C
Vaste bedrag dat je leent
D
Vast bedrag per termijn die je betaalt

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een polis?
A
Een overzicht van de kosten voor een verzekering.
B
Een bewijsstuk van de verzekering.

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

In de polisvoorwaarden staan?
A
Hoeveel het eigen risico is per maand
B
Welk deel van het bedrag de verzekeraar dekt
C
rechten van de lening aan de bank.
D
rechten en plichten van de verzekeraar en verzekerde.

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Thijmen heeft een verzekering afgesloten met een 'eigen risico'.
Wat is een 'eigen risico'?
A
Dat je niet weet wanneer er iets gebeurt
B
Dat je een eigen verzekering neemt
C
Dat deel moet je zelf betalen bij schade
D
Een deel van de schade wordt vergoed door de verzekerde

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Bij een laag eigen risico betaal je meer premie dan bij een hoog eigen risico.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

H2 sommen oefenen

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

H2.1 sommen geld
Elin heeft 58,50 op haar bankrekening. 
Zij krijgt via de bank € 12,50 voor oppassen
Zij koopt een nieuwe broek voor € 39,90.


Wat is het saldo aan het eind van de week?
  • 58,50 + 12,50 - 39,90 = 31,10

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

H2.1 sommen geld
Che heeft vandaag € 26,50 op zijn bankrekening. Hij heeft de auto van de buren gewassen en daarmee € 25 verdiend. Hij heeft een andere telefoon gekocht voor € 150

Wat was het begin saldo van Che?

Slide 20 - Tekstslide

26,50 = x + 25 -150
26,50 = x - 125
x = 151,50
H2.1 sommen geld
Che heeft vandaag € 26,50 op zijn bankrekening. Gisteren heeft hij de auto van de buren gewassen en daarmee € 25 verdiend. Eergisteren heeft hij een andere telefoon gekocht voor € 150. Wat was zijn saldo aan het begin van de week?
  • 26,50 = x +25 -150
  • 26,50 = x - 125
  • 26,50 + 125 = x --> x = € 151,50 

Slide 21 - Tekstslide

26,50 = x + 25 -150
26,50 = x - 125
x = 151,50
H2.2 sommen spaarrente
Onno heeft op 1/1/23  € 350 op de bank gezet. De bank geeft als vergoeding een rente van 3%. 

Welk bedrag aan rente ontvangt hij op 31/12?

Slide 22 - Tekstslide

26,50 = x + 25 -150
26,50 = x - 125
x = 151,50
H2.2 sommen spaarrente
Onno heeft op 1/1/23  € 350 op de bank gezet. De bank geeft een rente van 3% per jaar. 

Welk bedrag aan rente ontvangt hij op 31/12?

350/100 x 3 = 10,50
Ofwel: 350 x 0,03 = € 10,50

Slide 23 - Tekstslide

26,50 = x + 25 -150
26,50 = x - 125
x = 151,50
H2.2 sommen geld lenen
  • Je leent € 150 en betaalt € 7,50 rente. Hoeveel procent rente betaal je over het geleende bedrag?

  • 7,50 = ..% van 150
  • 1) welk deel is 7,50 van 150 --> 7,50/150 = 0,05
  • 2) vermenigvuldig met 100 = 0,05 x 100% = 5 % 

Slide 24 - Tekstslide

26,50 = x + 25 -150
26,50 = x - 125
x = 151,50
H2.2 sommen geld lenen
  • Je koopt een scooter van € 1. 800 op afbetaling. Je betaalt 48 termijnen van € 50. a) Hoeveel heb je aan het eind aan rente betaald? b) hoeveel procent van het geleende bedrag is dat?

  • Betaald: 2400 (48 x € 50) voor een scooter van 1800
  • Betaalde rente = € 600
  • 600/1800= 0,3333 x 100% --> 33,33%

Slide 25 - Tekstslide

26,50 = x + 25 -150
26,50 = x - 125
x = 151,50
H2.3 sommen verzekeren
Ita gaat op vakantie en sluit een reisverzekering af. Haar koffer raakt kwijt tijdens de reis. De schade is € 350 euro. Haar eigen risico is € 150. Hoeveel krijgt Ita van de verzekering vergoed? 


€ 350 - € 150 = € 200

Slide 26 - Tekstslide

26,50 = x + 25 -150
26,50 = x - 125
x = 151,50
H2.4 sommen verzekeren
Bereken hoeveel premie je bespaart
door te kiezen voor hoogste eigen
risico ten opzicht van laagste:

  • € 99,15 x 12 = € 1.189,80 
  • tegenover  € 84,15 x 12 = € 1.009,80
  • Besparing is € 1.189,80 - € 1.009,80 = € 180

Slide 27 - Tekstslide

26,50 = x + 25 -150
26,50 = x - 125
x = 151,50