nieuwsbegrip mariniers testen vliegpak

1 / 12
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsPraktijkonderwijsLeerjaar 2

In deze les zitten 12 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we doen?
  • Nieuwe leesstrategie instructie: verbanden leggen
  • Voorspellen 
  • Filmpje bekijken
  • Tekst samen lezen
  • Basisles maken

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Waarom verwijswoorden?
We gebruiken verwijswoorden om de tekst boeiend te houden.

Een verwijswoord verwijst naar een ander woord dat in de tekst staat. 

Voorbeelden van verwijswoorden zijn:
hij, zij, ze, het, haar, hem, hun, die, dat, er, daar, dan…



Slide 4 - Tekstslide

Aanpak verwijswoorden
1. Als je een verwijswoord ziet, bedenk dan wat er met dat woord bedoeld wordt. Stel jezelf vragen. 
2. Lees de zin of de zinnen vóór het verwijswoord nog een keer. Daar staat meestal wat er met het verwijswoord wordt bedoeld. Lees dus een stukje terug
3. Heb je je antwoord gevonden: dus het woord (of de zin) waar het verwijswoord naar verwijst?
Controleer of het klopt. Vul het woord of de zin in op de plek van het verwijswoord. Is het nu een logische zin?
 

Slide 5 - Tekstslide

timer
1:00
Wat weet je over
mariniers en vliegpakken

Slide 6 - Woordweb

Wat zal de tekst je over dit onderwerp gaan vertellen?

Slide 7 - Open vraag

Slide 8 - Link

Tekst lezen met A groep

B groep leest tekst zelfstandig

Slide 9 - Tekstslide

  A niveau woorden
1.de kade
2.het harnas
3.bepalen
4.het experiment
5.de omgeving
6.vrijwel
7.evalueren
8.naar schatting
9.de toepassing
de mogelijkheid




B niveau woorden
1.de realiteit
2.sinds mensenheugenis
3.de poging
4.het experiment
5.de toepassing
6.opwaarts
7.het is een kwestie van
8.iets glansrijk doorstaan
9.vrijwel
evalueren




Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

 Uitleg Opdracht 2
• Beschrijf iets waarvoor jij het vliegpak handig zou vinden. Hoe werkt het? Waarom is het handig?
• Beschrijf de wereld waarin iedereen een vliegpak zou hebben. Wat gebeurt er dan? Wat zijn de voor- en nadelen?

Slide 12 - Tekstslide