Cursus 1 Meer dan lezen par 3 en 4

Doel en planning
Doel van de les: aan het einde van de les kun je feitelijke en waarderende argumenten herkennen en kun je argumentatiestructuren herkennen.
Planning van de les:
- lezen
- theorie argumentatiestructuren
- aan de slag met argumentatiestructuren
1 / 45
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 45 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Doel en planning
Doel van de les: aan het einde van de les kun je feitelijke en waarderende argumenten herkennen en kun je argumentatiestructuren herkennen.
Planning van de les:
- lezen
- theorie argumentatiestructuren
- aan de slag met argumentatiestructuren

Slide 1 - Tekstslide

§ 3 Argumentatiestructuren
Lees de theorie op blz. 18 en beantwoord de volgende vragen: 
1. Hoe onderbouwt de schrijver zijn mening?
2. Leg het verschil uit tussen een feitelijk en waarderend argument.
3. Noem vier signaalwoorden van een opsommend tekstverband en leg uit wanneer een schrijver hier gebruik van maakt. 
4. Leg het verschil tussen een nevenschikkende en onderschikkende argumentatie uit.

Slide 2 - Tekstslide

Argumentatiestructuren
https://youtu.be/jG8x6FEGnPU?feature=shared

Slide 3 - Tekstslide

ENKELVOUDIGE ARGUMENTATIES bij opdracht 1. Doe het zo:
Nodig: potlood én pen. 
Bij 3 a t/m f staan zinnen die je kunt verdelen in een standpunt en een argument. Zet het standpunt met potlood tussen haakjes, onderstreep met pen het signaalwoord en zet het argument met pen tussen haakjes. Bekijk daarna of het om een feitelijk of waarderend argument gaat. 

Slide 4 - Tekstslide

Opdracht 2. Doe het zo: 

Bekijk de blokjesschema's op blz. 20
Er is duidelijk een verschil gemaakt tussen neven- en onderschikkende argumentatiestructuren. Zet voor elke zin het cijfer 1,2,3 of 4. Let op er zijn 6 zinnen, dus sommige argumentatiestructuren komen vaker voor!

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

CHIPS, door Nico Dijkshoorn
https://youtu.be/J4_dNr_ZvTo

Lees tekst 1 op blz. 21
Maak vraag 1 t/m 3
Let op; vraag 3 overleg met elkaar ;) aangezien het internet geen optie is.
Maak daarna vraag 4 en 5

Slide 7 - Tekstslide

Vraag 6  blz. 20
Lees de zinnen a t/m h en vul het blokjesschema (volgende slide) in. Zet de juiste letter bij het cijfer neer.
LET OP: de nummers 1 t/m 6 zijn de argumenten die je net bij vraag 4 gevonden hebt. Die zijn dus nevenschikkend aan elkaar. Het zijn allemaal argumenten die uitleggen waarom deze commercial niet klopt.


Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Antwoorden blokschema's
1=g
2=h
2a=e
3=c
3b=f
4a=a
5=b
5a=d

Slide 10 - Tekstslide

Tekst 2 Niet authentiek
Vraag 12. Zet de argumentatie in alinea 2 in een blokjesschema met als standpunt: 
Commercials met bekende sporters hebben meestal niet zo'n hoog niveau.

Slide 11 - Tekstslide

Tekst 3 plantaardig eten
Maak van opdracht 5 op blz. 23 vraag 2 t/m 7

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Welkom!
Jas uit? Tas van tafel? Ga dan lekker zitten.

Leg klaar op je tafel: leesboek, lesboek, schrift, pen.

Pak je leesboek en ga lekker lezen.

Slide 14 - Tekstslide

Doel en planning
Doel van de les: aan het einde van de les kun je tegenargumenten en weerleggingen herkennen in een tekst.
Je weet welke signaalwoorden bij een tegenargument en een weerlegging horen.
 Planning van de les:
- theorie tegenargumenten en weerleggingen
- aan de slag met deze theorie

Slide 15 - Tekstslide

 Hoe vind je tegenargument en weerlegging in de tekst?
1. Lees in ieder geval EERST de hele tekst. 
2. Zoek het standpunt van de schrijver
3. Onderstreep de signaalwoorden (van opsomming)
4. Zoek naar tegenargumenten (kijk hierbij naar signaalwoorden voor opsomming!)

Slide 16 - Tekstslide

Aan de slag
* Lees bladzijde 25 TEGENARGUMENT EN WEERLEGGING (groene blok)

* Maak opdracht 6 blz. 28
Lees eerst tekst 3 en maak dan de vragen 1 t/m 9

Klaar? Opdracht 3, vraag 3, 5, 6, 9, 10

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

TEGENARGUMENTEN

1.Het eerste: als we ongelukken willen voorkomen, kunnen we beter de maximumsnelheid verlagen in plaats van een snelheidsbegrenzer te plaatsen.

2. Ook hoor je vaak zeggen dat een snelheidsbegrenzer bij een noodgeval op zijn minst onhandig is.



3.Een derde tegenargument betreft de privacy: het is essentieel dat mensen zich onbespied kunnen verplaatsen. 

4.Dan is er het argument van de autonomie van de mens: een ISA-kastje in je auto zou betutteling zijn. 
WEERLEGGINGEN

1. Dat gaat echter niet helpen: de huidige verkeersregels, 30 km/u waar het moet en 50 km/u waar het kan, zijn echt goed genoeg.
2..1 Daar staat tegenover dat een dollemansrit door de stad, met alle risico’s van dien, niet echt beter is dan gewoon 112 bellen, zodat de ambulance razendsnel voor de deur staat. 
2.2 Bovendien: hoe vaak breng je als gewone automobilist iemand met een heldhaftige rit naar het ziekenhuis als elke minuut telt?  
3.Dat is echter gewoon te regelen door de ISA-technologie autonoom te laten functioneren en niet te verbinden met internet. 
4. Maar deelnemen aan het verkeer is niet vrijblijvend. Je moet immers elke dag opnieuw bewijzen dat je je aan het sociale contract houdt dat je met medeweggebruikers bent aangegaan.

Slide 19 - Tekstslide

SLOT
Het slot bevat een aansluiting bij de inleiding: de auteur noemt in alinea 1 een nieuwsbericht met als kop ‘Fietsster zwaargewond na botsing’ en in alinea 10 schrijft hij dat die zwaargewonde fietsster uit dat nieuwsbericht zijn vriendin is, die heel lang heeft moeten herstellen en revalideren na het ongeluk. 

Slide 20 - Tekstslide

Welkom!
Jas uit? Tas van tafel? Ga dan lekker zitten.

Leg klaar op je tafel: leesboek, lesboek, schrift, pen.

Pak je leesboek en ga lekker lezen.

25-2/27-2

Slide 21 - Tekstslide

Doel en planning
Doel van de les: aan het einde van de les kun je tegenargumenten en weerleggingen herkennen in een tekst.
Je weet welke signaalwoorden bij een tegenargument en een weerlegging horen.
 Planning van de les:
- theorie tegenargumenten en weerleggingen herhalen
- oefenen tussendoor

Slide 22 - Tekstslide

Feitelijke argumenten
Als iemand zijn standpunt ondersteunt met een feitelijke uitspraak (iets wat controleerbaar is) noemen we die uitspraak een feitelijk argument.

voorbeelden:
Ik ga liever niet mee naar Parijs (standpunt), want Parijs is een grote, dichtbevolkte stad (argument).

Israël en de Palestijnen zullen niet snel nader tot elkaar komen (standpunt); ze hebben immers nu al meer dan zestig jaar een ernstig conflict (argument).

Slide 23 - Tekstslide

Waarderende argumenten
Iemand kan zijn standpunt ook ondersteunen met een waarderend argument. Een waarderende uitspraak geeft aan dat iets (on)wenselijk, (on)gepast, goed of slecht, mooi of lelijk is.

Voorbeelden:
Ik ga graag mee naar Parijs (standpunt), want Parijs heeft de mooiste musea van de hele wereld (argument).

Omdat we verplicht zijn om mensen in nood altijd te helpen (argument), vind ik dat we alle vluchtelingen in Nederland moeten opnemen (standpunt).

Slide 24 - Tekstslide

Argumentatiestructuren
Enkelvoudige argumentatie = één standpunt en één argument
Onderschikkende argumentatie = een argument wordt ondersteund door één of meer subargumenten
Nevenschikkende argumentatie = twee of meer argumenten ondersteunen gezamenlijk het standpunt
Onder- en nevenschikkende argumentatie = combinatie van nevenschikkende en onderschikkende argumentatie


Slide 25 - Tekstslide

Argumentatiestructuren
Enkelvoudige argumentatie (een argument bij een standpunt)

Je kunt beter geen alcohol drinken.
Het is slecht voor je gezondheid.

Slide 26 - Tekstslide

Argumentatiestructuren
Onderschikkende argumentatie (een gebruikt argument wordt door een ander argument ondersteund).            

                                                                               want  


                                                                                want
Je kunt beter geen alcohol drinken.
Het is slecht voor je gezondheid.
Het is slecht voor je lever.

Slide 27 - Tekstslide

Onderschikkende argumentatie 
Je geeft niet alleen het argument, maar vertelt ook nog waarom dat argument klopt: een argument voor een argument (Je noemt dit een subargument of een onderbouwing). 
Dit schema wordt vaak verwerkt in een alinea of een zin. 

Slide 28 - Tekstslide

Argumentatiestructuren
Nevenschikkende argumentatie (ieder argument is op zich een zelfstandig argument voor het standpunt)    



                                                                          en

Je kunt beter geen alcohol drinken.
Het is slecht voor je gezondheid.
Het is gevaarlijk in het verkeer.

Slide 29 - Tekstslide

Argumentatiestructuren
Combinatie van argumentaties   



                                                en                                                 en

                          want                                                                                want
Leerlingen moeten hun huiswerk onder begeleiding in groepjes op school kunnen maken.
Leerlingen zullen dan hogere cijfers gaan halen.
Leerlingen leren dan goed samen te werken.
Leerlingen worden op school niet zo snel afgeleid als thuis
Leerlingen kunnen dan uitleg krijgen op het moment dat ze vastlopen
Leerlingen mogen bij de huiswerkbegeleiding niet bellen, appen, twitteren etc.

Slide 30 - Tekstslide

Argumentatiestructuren
Standpunt: Het festival van afgelopen weekend was niet leuk.
Schrijf het blokjesschema op:

  • Het regende drie dagen onafgebroken. 
  • Een flesje water kostte 5 euro.
  • Het vliegtuig had vertraging. 
  • Het was erg duur. 
  • De hoofdact kwam niet opdagen. 

Slide 31 - Tekstslide

Argumentatiestructuren
Het festival van afgelopen weekend was niet leuk.
Het vliegtuig had vertraging. 
Het was erg duur. 
De hoofdact kwam niet opdagen.
Een flesje water kostte 5 euro. 
Het regende drie dagen onafgebroken.

Slide 32 - Tekstslide

Zet in een blokjesschema:
Standpunt: Jongens en meisjes kunnen op de middelbare school beter gescheiden les krijgen.

a. Jongens en meisjes leiden elkaar af.
b. Jongens en meisjes moeten op verschillende manieren de lesstof gepresenteerd krijgen.
c. Jongens vinden school niet zo belangrijk als meisjes.
d. Jongens willen meer doen met de handen dan meisjes.
e. Jongens zijn met een zes al tevreden en meisjes niet.
f. Meisjes halen hogere cijfers dan jongens op proefwerken.
g. Meisjes worden eerder volwassen dan jongens.
h. Meisjes zijn verder in hun geestelijke ontwikkeling dan jongens.

Slide 33 - Tekstslide

Argumentatiestructuren
Jongens en meisjes kunnen op de middelbare school beter gescheiden les krijgen.
Jongens vinden school niet zo belangrijk als meisjes.
Jongens en meisjes leiden elkaar af.
Jongens en meisjes moeten op een verschillende manier de lesstof gepresenteerd krijgen.
Jongens zijn met een zes al tevreden en meisjes niet.
Jongens willen meer doen met de handen dan meisjes.
Meisjes halen hogere cijfers dan jongens op proefwerken.
Meisjes zijn verder in hun geestelijke ontwikkeling dan jongens.
Meisjes worden eerder volwassen dan jongens.

Slide 34 - Tekstslide

nog meer oefenen
Zet de volgende argumentaties in blokjesschema's:

Slide 35 - Tekstslide

  • Zet de volgende argumentaties in blokjesschema's:


Slide 36 - Tekstslide

Het is belangrijk dat je al van jongs af aan in aanraking komt met boeken, lezen en voorlezen.
Je leert er nieuwe woorden door.
Je begrijpt teksten steeds beter.

Slide 37 - Tekstslide

Tijdens het leren moet je de notificaties van je telefoon uitzetten.
Ze verstoren je concentratie.
Je brein is zo afgesteld dat je moet kijken.

Slide 38 - Tekstslide

Je kunt beter een filterkoffieapparaat aanschaffen.
Filterkoffie is veel lekkerder dan koffie uit een koffiemachine.
De machine kan niet gerepareerd worden.
Bij een storing van een koffiemachine moet je steeds een nieuw exemplaar kopen.

Slide 39 - Tekstslide

Het is niet zo goed om alleen maar Engelse teksten te lezen.
Je ontwikkelt je Nederlandse woordenschat maar matig.
Je schrijfvaardigheid in het Nederlands blijft achter.
Het heeft consequenties voor je beheersing van het Nederlands.

Slide 40 - Tekstslide

Tegenargument en weerlegging
Mobiele telefoons moeten verboden worden in het lokaal
want het zorgt ervoor dat je minder snel bent afgeleid
De school heeft daar niets over te zeggen, het is je eigen verantwoordelijkheid
Dat valt best mee, want er zijn zat andere zaken in het lokaal die je kunnen afleiden

Slide 41 - Tekstslide

Tegenargument en weerlegging
Mobiele telefoons moeten verboden worden in het lokaal
want het zorgt ervoor dat je minder snel bent afgeleid
De school heeft daar niets over te zeggen, het is je eigen verantwoordelijkheid
Dat valt best mee, want er zijn zat andere zaken in het lokaal die je kunnen afleiden
Standpunt
Argument
Tegenargument
Weerlegging

Slide 42 - Tekstslide

Tegenargumenten en weerlegging
Niet eens met iemand argumentatie? Je kunt dan argumenten tegen het standpunt inbrengen en/of de argumenten weerleggen.
Onthouden/opschrijven!
  • Met een tegenargument ontkracht je een standpunt
  • Met een weerlegging ontkracht je een tegenargument

Slide 43 - Tekstslide

standpunt, argument en tegenargument

Er moet op school meer aandacht besteed worden aan de vaderlandse geschiedenis,


want jongeren moeten leren trots te zijn op ons verleden.


Meer aandacht voor de vaderlandse geschiedenis zal ten koste gaan van de tijd voor de wereldgeschiedenis.
standpunt
argument
tegenargument

Slide 44 - Tekstslide

standpunt, argument, tegenargument en weerlegging
Er moet op school meer aandacht besteed worden aan de vaderlandse geschiedenis,
want jongeren moeten leren trots te zijn op ons verleden.

Meer aandacht voor de vaderlandse geschiedenis zal ten koste gaan van de tijd voor de wereldgeschiedenis.
Er is anders weinig over ons verleden waarop we trots kunnen zijn
tegenargument
weerlegging
argument
standpunt

Slide 45 - Tekstslide