Woordsoorten: Persoonlijk vnw vbezittenlijk vnw Wederkerend vnw

Woordsoorten
Persoonlijk voornaamwoord
bezittelijk voornaamwoord
Wederkerend voornaamwoord
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 26 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Woordsoorten
Persoonlijk voornaamwoord
bezittelijk voornaamwoord
Wederkerend voornaamwoord

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen
Je leert over persoonlijk, bezittelijk en wederkerend voornaamwoord.

Slide 2 - Tekstslide

Voornaamwoorden
Een voornaamwoord is een woord dat verwijst naar personen, dieren of dingen (concreet of abstract), zonder die met name te noemen.
Sommige voornaamwoorden kunnen tot verschillende woordsoorten behoren.

Slide 3 - Tekstslide

Voornaamwoorden
Voornaamwoorden hebben zelf niet echt betekenis; ze verwijzen naar woorden die wél betekenis hebben.

Slide 4 - Tekstslide

Voornaamwoorden
ls je bijvoorbeeld schrijft over een onderzoek, kun je de voornaamwoorden het, dit of dat gebruiken om naar het woord onderzoek te verwijzen: 
- ‘Het is vorig jaar begonnen’
- ‘Dit/dat was veel beter opgezet dan eerdere onderzoeken.’ 
Dankzij de voornaamwoorden het, dit en dat hoef je niet telkens onderzoek te gebruiken. 

Slide 5 - Tekstslide

Voornaamwoorden
Het voornaamwoord maakt onze gesprekken en teksten dus efficiënter.

Slide 6 - Tekstslide

persoonlijk voornaamwoord
‘Ben ik nou zo slim, of zijn jullie zo dom?’

Slide 7 - Tekstslide

persoonlijk voornaamwoord
Persoonlijke voornaamwoorden verwijzen naar levende wezens of zaken, zonder die verder bij de naam te noemen: 
ik, jou, zij, hen, hem, etc.

Slide 8 - Tekstslide

persoonlijk voornaamwoord
De vorm hangt af van: de ‘persoon’
Als we over onszelf praten, gebruiken we de eerste persoon
Als je mensen aanspreekt, gebruik je de tweede persoon
Als iemand over andere mensen, dieren of dingen spreekt, gebeurt dat in de derde persoon.

Slide 9 - Tekstslide

persoonlijk voornaamwoord
De vorm hangt af van het getal: 

enkelvoud (één mens of zaak) of meervoud (meer exemplaren)

Slide 10 - Tekstslide

persoonlijk voornaamwoord
De vorm hangt af van het geslacht: 

mannelijk, vrouwelijk of onzijdig

Slide 11 - Tekstslide

persoonlijk voornaamwoord
De vorm hangt af van de functie in de zin: 

als het voornaamwoord het onderwerp van de zin is, is de vorm anders dan wanneer het een andere functie heeft

Slide 12 - Tekstslide

persoonlijk voornaamwoord
Als onderwerpsvorm:
Zij gaan in februari trouwen.
Mijn broer is twee jaar ouder dan ik.
Jij daar, kom eens hier!
’t Is een bijzonder kind, dat is-ie. (ie is naamwoordelijk deel)
Dat is opa, en dat is tante Emma, en dat ben jij. (jij is naamwoordelijk deel)

Slide 13 - Tekstslide

persoonlijk voornaamwoord
niet-onderwerpsvorm:
De niet-onderwerpsvorm wordt gebruikt als lijdend voorwerp of indirect object, na een voorzetsel en als naamwoordelijk deel van het gezegde. Daarnaast komt 'm voor in sommige vaste uitdrukkingen.


Slide 14 - Tekstslide

persoonlijk voornaamwoord
niet-onderwerpsvorm:
Sam zag haar gisteren nog. (haar is lijdend voorwerp)
Het is me wat! (me is indirect object)
Voor jou doe ik alles. (jou staat na een voorzetsel)
Als ik jou was, zou ik niet naar hem luisteren. (jou is naamwoordelijk deel van het gezegde)
Daar zit ’m de kneep. (vaste uitdrukking)


Slide 15 - Tekstslide

bezittelijk voornaamwoord
‘Onze hond kan allerlei kunstjes.’

Slide 16 - Tekstslide

bezittelijk voornaamwoord
Woorden als mijn, jouw, uw en zijn zijn bezittelijke voornaamwoorden: 
‘Dat is mijn fiets’
‘Vergeet jouw/uw tas niet!’
‘Ik houd van de herfst en zijn kleuren.’

Slide 17 - Tekstslide

bezittelijk voornaamwoord
Bezittelijke voornaamwoorden geven aan dat er een bepaalde relatie is tussen een persoon, dier, ding of instantie en een zelfstandig naamwoord. 

Slide 18 - Tekstslide

bezittelijk voornaamwoord
Heb je mijn nieuwe bril al gezien?  /  Ik ga morgen eten bij m’n opa.
Is dat jouw glas of het zijne?
Haal je voeten van de bank! (in deze zin zou de volle vorm jouw overdreven klinken)
Zijn dat haar schoenen of de jouwe?
Ze heeft d’r ogen niet in d’r zak zitten!  /  Onze vakantie is geregeld.
Jullie verhaal was niet zo geloofwaardig.  /  Wij horen graag uw mening!
Dit zijn hun jassen; waar zijn de onze?

Slide 19 - Tekstslide

bezittelijk voornaamwoord
Soms gaat het niet om personen maar om een voorwerp, iets abstracts, een groep mensen enzovoorts. Dan kijk je naar het geslacht van het woord om te bepalen of zijn of haar juist is. 
Zijn hoort bij mannelijke en onzijdige woorden.
Haar bij vrouwelijke woorden.

Slide 20 - Tekstslide

bezittelijk voornaamwoord
- De dienst breidt zijn openingsuren dit jaar uit.
- Het bedrijf geeft zijn medewerkers vaak een extraatje.
- De organisatie heeft haar jaarverslag gepubliceerd.
- Die relatie heeft haar langste tijd gehad.
- Het is niet bekend of het medicijn zijn werking ook na een jaar nog behoudt.

Slide 21 - Tekstslide

wederkerend voornaamwoord
‘Ik heb me niet gerealiseerd dat het al zo laat was.’

Slide 22 - Tekstslide

wederkerend voornaamwoord
Het wederkerend voornaamwoord verwijst bijna altijd terug naar het onderwerp van de zin. Welke vorm juist is, hangt dan ook af van dit onderwerp. 

Slide 23 - Tekstslide

wederkerend voornaamwoord
Ik verheug me op de vakantie.
Bij het schillen van de aardappels heb ik me/mezelf gesneden.
Jij past je altijd gemakkelijk aan.
U kunt u/zich hier omkleden.

Slide 24 - Tekstslide

wederkerend voornaamwoord
De kapper scheert zich/zichzelf het liefst met een ouderwets scheermes.
Iedereen kan leren zich/zichzelf te verdedigen.
Jan vroeg Karel of die zichzelf herkende op de politiefoto’s.
Wij vragen ons af of je ons kunt ophalen.
Jullie hebben je vergist.
Jullie hebben je/jezelf ambiteuze doelen gesteld!
Zij/ze hebben zich/zichzelf overtroffen.

Slide 25 - Tekstslide

Zo stel je de woordsoort vast
Vervang het woord door HIJ, HEM, ZIJN of ZICH.
Als je het woord kunt vervangen 
= door hij of hem, dan is het een persoonlijk voornaamwoord.
= door zijn, dan is het een bezittelijk voornaamwoord.
= door zich, dan is het een wederkerend voornaamwoord.

Slide 26 - Tekstslide