Gramm. H.3-woordsoorten-wederkerend en wederkerig voornaamwoord



Wat gaan we doen vandaag?

timer
10:00
Vijftien minuten stil lezen
Kleine terugblik 
Huiswerk bespreken
Nieuw onderwerp

Aan het werk
 

Telefoon op stil in je tas  en je jas over de stoel
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 3

In deze les zitten 21 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 80 min

Onderdelen in deze les



Wat gaan we doen vandaag?

timer
10:00
Vijftien minuten stil lezen
Kleine terugblik 
Huiswerk bespreken
Nieuw onderwerp

Aan het werk
 

Telefoon op stil in je tas  en je jas over de stoel

Slide 1 - Tekstslide

Wat moeten jullie straks kennen en kunnen?


Oftewel, wat is het doel van deze les?


Deze les leert je hoe je wederkerige en ( verplicht en toevallige) wederkerende voornaamwoorden kunt herkennen



Slide 2 - Tekstslide

Even een korte herhaling:
Verwijswoorden verwijzen meestal 
naar een woord dat al eerder genoemd is of 
wijzen vooruit naar een woord dat nog genoemd gaat worden.

Slide 3 - Tekstslide

DEZE, DIE, DIT, DAT
Dit zijn verwijswoorden.

dezE en diE gebruik je bij dE-woorden
diT en daT gebruik je bij heT-woorden



Slide 4 - Tekstslide

de-woorden
Een zelfstandig naamwoord waar het lidwoord de bij staat, 
is een mannelijk of vrouwelijk woord 
of een woord in het meervoud. 

Daar kun je naar verwijzen met de 
aanwijzende voornaamwoorden deze en die.



dE eindigt op een E - dezE en diE eindigen ook op een E

Slide 5 - Tekstslide

het-woorden
Een zelfstandig naamwoord waar het lidwoord het bij staat, 
is een onzijdig woord

Daar kun je naar verwijzen met de 
aanwijzende voornaamwoorden dit en dat.



heT eindigt op een T - dien daT eindigen ook op een T

Slide 6 - Tekstslide

Verwijswoorden - voorbeeld


de-woorden: verwijs met deze of die



het-woorden: verwijs met dit of dat

de-woorden en het-woorden
Deze deur is op slot, maar die daar is wel open.
(de deur)
Dat paard is wild, maar dit hier is rustig.
(het paard)

Slide 7 - Tekstslide

Bij wederkerende werkwoorden (zich verslapen, zich verspreken) zie je het onderwerp ‘wederkeren’ (terugkomen) in een wederkerend voornaamwoord (wed.vnw). 

Het hangt dus van het onderwerp af welk wederkerend voornaamwoord je gebruikt:

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Verplicht wederkerende werkwoorden hebben altijd een wed.vnw bij zich (zich vergissen, zich schamen):


– Wij vergisten ons in het perron, zodat we in de verkeerde trein stapten.
– Ik schaamde me voor die botte opmerking.

Slide 10 - Tekstslide

Toevallig wederkerende werkwoorden hebben soms wel, soms niet een wed.vnw bij zich (zich bezeren, zich amuseren); alleen toevallig wederkerende werkwoorden kunnen mezelf, jezelf, zichzelf en onszelf bij zich hebben:
– Bo bezeerde haar voet. Mika bezeerde zich / zichzelf toen hij van zijn fiets viel.
– De spreker amuseert zijn publiek. Wij amuseren ons / onszelf prima samen.

Slide 11 - Tekstslide

Het woord zich is altijd wederkerend voornaamwoord, maar me, je en ons kunnen ook persoonlijk voornaamwoord zijn. 

Daarnaast kunnen je en ons bezittelijk voornaamwoord zijn.


Stel de woordsoort vast door me, je of ons te vervangen door hij, hem, zijn of zich.

Slide 12 - Tekstslide

Als je me, je of ons kunt vervangen
door hij of hem, dan is het een persoonlijk voornaamwoord;
door zijn, dan is het een bezittelijk voornaamwoord;
door zich, dan is het een wederkerend voornaamwoord.




Slide 13 - Tekstslide

Voorbeeld:
– Bemoei je (1) je (2) altijd met je (3) zusje als je (4) ouders weg zijn?
– Bemoeit hij (1) zich (2) altijd met zijn (3) zusje als zijn (4) ouders weg zijn?
Je (1)’ verandert in ‘hij’ en is dus persoonlijk voornaamwoord.
Je (2)’ verandert in ‘zich’ en is dus wederkerend voornaamwoord.
Je (3)’ en ‘je (4)’ veranderen in ‘zijn’ en zijn dus bezittelijk voornaamwoord.

Slide 14 - Tekstslide

Er is in het Nederlands maar één wederkerig voornaamwoord (wedig.vnw): elkaar. Soms wordt het geschreven als mekaar.

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Link

Slide 17 - Link

Maken:
Grammatica woordsoorten 
H. 3

Blz. 99
startopdr. +
 opdracht 1+2

Gebruik de theorie van blz. 98

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Tekstslide