begrippen H1-6 (Leeskaart)
Ik kan het verschil zien tussen hoofdzaken en bijzaken.
Ik kan de hoofdgedachte van een tekst herkennen.
Ik kan bepalen wat het tekstdoel is.
Ik kan aan een tekst zien voor welk publiek hij bedoeld is.
Ik kan tekstverbanden herkennen aan de hand van signaalwoorden.
Ik kan opsomming, tegenstellingen en voorbeelden herkennen aan de hand van signaalwoorden.
Ik kan tijdsvolgorde, oorzaak-gevolg en voorwaarden herkennen aan de hand van signaalwoorden.
Ik kan onderscheid maken tussen meningen, argumenten en de conclusie van een tekst.
Ik kan uitleggen waarom een afbeelding bij een tekst staat.
Ik kan gebruikmaken van de lay-out van een tekst om de tekst beter te begrijpen.