Toetsstof T02

Toetsstof  T02
Duits
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 24 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Toetsstof  T02
Duits

Slide 1 - Tekstslide

Lernwortschatz (woorden)
In Arbeitsbuch (S. 39, 40, 47, 48, 55, 56) van DU-NL en NL-DU!
Je leert dus alle woorden beide kanten op!
Lektion 22, 23 und 24

Slide 2 - Tekstslide

Lernwortschatz (woorden)
Lektion 22!
LET OP: Nationalitäten hoef je niet te leren!

Slide 3 - Tekstslide

Let op de hoofdletters!

Slide 4 - Tekstslide

Grammatik
Lektion 22, 23 und 24

Slide 5 - Tekstslide

Modalverben
(Zie volgende slide)

Slide 6 - Tekstslide

Modalverben
Let op!
  • de modale werkwoorden en 'wissen' hebben in het enkelvoud telkens een andere klinker dan in het meervoud, behalve bij sollen.
  • Bij ich en er/sie/es is er geen uitgang!
De modale werkwoorden zijn vaak hulpwerkwoorden en geven aan met welk gevoel iets gebeurt.
Ich muss Hausaufgaben machen.
Du willst nach Hause gehen?

Slide 7 - Tekstslide

ich
darf
kann
mag
muss
soll
will
du
darfst
kannst
magst
musst
sollst
willst
er/sie/es
darf
kann
mag
muss
soll
will
wir
dürfen
können
mögen
müssen
sollen
wollen
ihr
dürft
könnt
mögt
müsst
sollt
wollt
sie/Sie
dürfen
können
mögen
müssen
sollen
wollen
Modalverben 
dürfen
(mogen, toestemming hebben)
können
(kunnen, in staat zijn tot)
mögen
(houden van, lusten)
müssen
(moeten, noodzaak)
sollen
(moeten, bevel, advies)
wollen
(willen)
gedurft
gekonnt
gemocht
gemusst
gesollt
gewollt

Slide 8 - Tekstslide

dürfen + negation

Slide 9 - Tekstslide

etwas vergleichen
  • genauso ... wie
  • ... als

Slide 10 - Tekstslide

Leer hiervoor de 'Liste Komperativ und Superlativ' uit je hoofd! De regels zijn ook nog na te lezen op de volgende dia's.
Komperativ und Superlativ

Slide 11 - Tekstslide

Nederlands
Duits
Regel
Positiv
snel
schnell
woord
Komparativ
sneller
schneller
woord + -er
Superlativ
het snelst
am schnellsten
am + woord +-sten
traurig
trauriger
am traurigsten

Slide 12 - Tekstslide

Komparativ & Superlativ
Woorden met een a, o, u krijgen in de Komparativ en Superlativ een Umlaut op de klinkers


stark – stärker – am stärksten
lang – länger – am längsten
dumm – dümmer – am dümmsten

Superlativ

Bij Positiv-woorden die op - s, - z, -d, -t eindigen komt er – esten.



alt – älter – am ältesten
kalt – kälter – am kältesten

Slide 13 - Tekstslide

Positionsverben 
Präpositionen: in, an & auf

Slide 14 - Tekstslide

Grammatik: Positionsverben
Positionsverben
                                       
+ Dativ                                                   + Akkusativ
                        Wo?                                                          Wohin? (beweging)


liegen
stehen
hängen
legen
stellen
hängen

Slide 15 - Tekstslide

Positionsverb + Präposition + Akkusativ
legen = (neer)leggen
hängen = (op)hangen
stellen = (neer)zetten
+
in = in
an = aan (/bij)
auf = op 
+ lidwoord in           Akkusativ

Slide 16 - Tekstslide

Positionsverb + Präposition + Akkusativ
m
v
o
mv
1
der
die
das
die
4
den
die
das
die
Let op:
... in + das Bad = ... ins Bad

Slide 17 - Tekstslide

Ich lege das Buch auf das Fensterbrett
Er hängt die Kleidung an die Leine
Sie stellt die Flasche auf den Tisch. 

Slide 18 - Tekstslide

ich
lege
du
legst
er/sie/es
legt
wir
legen
ihr
legt
sie/Sie
legen
ich
hänge
du
hängst
er/sie/es
hängt
wir
hängen
ihr
hängt
sie/Sie
hängen
ich
stelle
du
stellst
er/sie/es
stellt
wir
stellen
ihr
stellt
sie/Sie
stellen
legen
Positionsverben
hängen
stellen

Slide 19 - Tekstslide

denn = want
Ich kann heute nicht zur Schule kommen, denn ich bin krank.

deshalb = daarom
Ich bin krank, deshalb kann ich heute nicht zur Schule kommen.

Denk aan de woordvolgorde in het Nederlands! (want ik ben.... vs. daarom kan ik.... komen) 
denn & deshalb

Slide 20 - Tekstslide

Moritz macht im Winter in den Alpen Urlaub, denn er fährt gern Ski. 
Moritz fährt gern Ski, deshalb macht er im Winter in den Alpen Urlaub. 

Slide 21 - Tekstslide

voltooide deelwoorden
Leer ook de juiste vormen van hulpwerkwoorden 'haben' en 'sein' bij de persoonlijke voornaamwoorden. Op je blad staat namelijk alleen de er/sie/es vorm.
Blad onregelmatige sterke werkwoorden

Slide 22 - Tekstslide

Lezen

Slide 23 - Tekstslide

Tips:
  • 'Feesttenten'
  • Oefeningen uit het boek bekijken + eventueel nog een keer oefenen
  • Oefenen met werkbladen
  • Oefeningen op internet

Slide 24 - Tekstslide