Taal in beeld - blok 8 - les 6

tegenwoordige en verleden tijd
1 / 12
volgende
Slide 1: Tekstslide
TaalBasisschoolGroep 5

In deze les zitten 12 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

tegenwoordige en verleden tijd

Slide 1 - Tekstslide

Wat ga je leren?
Aan het einde van deze les kun je laten zien wat de tegenwoordige tijd is en wat de verleden tijd is. 

Slide 2 - Tekstslide

Wat is de tegenwoordige tijd en wat is de verleden tijd?

Slide 3 - Open vraag

Tegenwoordige en verleden tijd
Alles wat er nu gebeurt, noemen we de tegenwoordige tijd. 
Alles wat er al is gebeurd, noemen we de verleden tijd. 

Als je de tijd in de zin verandert, verandert er één werkwoord in de zin: de persoonsvorm.

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

tegenwoordige tijd
verleden tijd
Vliegtuigen waren er niet altijd. 
Ze zijn er nog maar honderd jaar.
De eerste vlucht was geen succes. 
Nu zijn er straaljagers. 

Slide 6 - Sleepvraag

1. Vroeger had niemand een computer.
2. Nu heeft iedereen een computer.

Welke zin staat in de tegenwoordige tijd?
A
1
B
2
C
1 en 2
D
Geen van beide

Slide 7 - Quizvraag

1. Ik zie aan de werkwoorden in welke tijd de zin staat.
2. Ik zie aan het onderwerp in welke tijd de zin staat.
Welke zin is waar?
A
1
B
2
C
1 en 2
D
Geen van beide

Slide 8 - Quizvraag

tegenwoordige tijd
verleden tijd
kreeg
bestond
schrijf
schreef 
lees
vroeg
snuif
schijn
rook

Slide 9 - Sleepvraag

goed 
fout
schijnde
dacht
ruikte
schreef 
schrijfde
vroeg
vraagde 
scheen
rook
denkte

Slide 10 - Sleepvraag

Maak een goed lopende zin in de tegenwoordige tijd. (Wat is de persoonsvorm?)

Slide 11 - Open vraag

Maak een goed lopende zin in de verleden tijd. (Wat is de persoonsvorm?)

Slide 12 - Open vraag