25.07.24 - Les 4

Goedemorgen heren!
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsPraktijkonderwijsLeerjaar 4

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quiz en tekstslides.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

Goedemorgen heren!

Slide 1 - Tekstslide

Inhoud
  • Hoe gaat het met je vandaag?⌚5 Min.
  • Herhaling les 2 ⌚5 Min.
  • Smalltalk: Thema Wonen ⌚25 Min.
  • Werkwoorden hebben + zijn ⌚15 Min.
  • Pauze ⌚10 Min.
  • Oefenen met werkwoorden hebben+ zijn ⌚20 Min.
  • Spel: 30 Secons thema wonen ⌚15 Min.
  • Afronden ⌚5 Min.

Slide 2 - Tekstslide

Hoe gaat het met je vandaag?

Slide 3 - Tekstslide

Herhaling les 3
  • Wat zijn persoonlijke voornaamwoorden?
  •  Maak het rijtje af

Slide 4 - Tekstslide

Smalltalk Thema Wonen

Slide 5 - Tekstslide

Welke woorden kennen jullie al over thema wonen?

Slide 6 - Open vraag

Thema: Werkwoorden hebben + zijn

Slide 7 - Tekstslide

Een voorbeeld
Vraag: Kan jij mij vertellen waar je woont en hoe jouw huis eruit ziet van binnen/buiten?

Slide 8 - Tekstslide

Antwoord
"Ik woon in een appartement in het centrum van de stad. Mijn appartement heeft een woonkamer, een keuken, een badkamer en twee slaapkamers. Ik heb ook een klein balkon waar ik planten heb staan."

Slide 9 - Tekstslide

Werkwoorden hebben + zijn
  • "Hebben" gebruik je om bezit aan te geven: "Ik heb een boek."
  • "Zijn" gebruik je om te zeggen hoe iets is of wie iemand is: "Ik ben een student."

  • Beide werkwoorden zijn essentieel voor het vormen van zinnen in het Nederlands en helpen je om basale informatie over jezelf, anderen, en je omgeving te geven.

Slide 10 - Tekstslide

Werkwoord hebben
  • Betekent 'to have' in het Engels
  • Het is een van de basiswerkwoorden die je nodig hebt om bezit aan te geven.
  • Je gebruikt het ook vaak om te praten over ervaringen, situaties of verplichtingen 

Slide 11 - Tekstslide

De vervoeging (Hebben en zijn)
  • Ik -> heb - ben
  • Jij -> hebt - bent
  • Hij/zij/het -> heeft-  is
  • Wij -> hebben - zijn
  • Zij -> hebben - zijn 
  • Jullie -> heeft - zijn
  • U -> heeft - bent

Slide 12 - Tekstslide

Werkwoord zijn
  • Betekent 'to be' in het Engels
  • Het is een fundamenteel werkwoord om te beschrijven hoe dingen zijn.
  • Het helpt je om informatie over jezelf en anderen te geven, en om situaties te beschrijven 

Slide 13 - Tekstslide

De vervoeging
  • Ik ->
  • Jij ->
  • Hij/zij/het ->
  • Wij ->
  • Zij ->
  • Jullie ->
  • U ->

Slide 14 - Tekstslide

Even oefenen..

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Link

Pauze (10 Min.)

Slide 17 - Tekstslide

Spel: 30 Seconds (Wonen)
  • Kennen jullie het spel '30 seconds'?
  • Je probeert in het Nederlands 5 woorden in 30 seconden te omschrijven en de andere leden moeten proberen het juiste woord te raden.
  • Het woord zelf mag je absoluut niet benoemen,
  • Je mag synoniemen gebruiken
  • Heb je na 30 seconden 3 woorden weten te raden? Dan krijg je 3 punten. Per juiste woord ontvang je 1 punt. Bij 15 punten is er een winnaar. 

Slide 18 - Tekstslide

Smalltalk: Thema Weekend

Slide 19 - Tekstslide

Afronding
  • Blijf overal gramamtica oefenen
  • Wees niet te streng voor jezelf, het komt zeker goed!
  • Maak de oefeningen voor de volgende keer.

Slide 20 - Tekstslide

Thank you and see you next week Tuesday!

Slide 21 - Tekstslide