Hoofdstuk 1 p.254 Woordsoorten 1.1 opdracht 1 t/m 5

Hoofdstuk 1  Woordsoorten vanaf p.254 t/m 257
 

Doel:
Je herkent de verschillende woordsoorten.
Je benoemt de verschillende woordsoorten.
Je maakt opdracht 1 t/m 5

1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Hoofdstuk 1  Woordsoorten vanaf p.254 t/m 257
 

Doel:
Je herkent de verschillende woordsoorten.
Je benoemt de verschillende woordsoorten.
Je maakt opdracht 1 t/m 5

Slide 1 - Tekstslide

Welke woordsoorten ken je nog?

Slide 2 - Woordweb

In deze les herken je:
De verschillende vormen van het werkwoord
Het lidwoord
Het zelfstandig naamwoord
Het bijvoeglijk naamwoord 
Het persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord

Slide 3 - Tekstslide

Werkwoorden en de vormen daarvan
De persoonsvorm
Het voltooid deelwoord
Het tegenwoordig deelwoord
De infinitief

Slide 4 - Tekstslide

Werkwoorden en de vormen daarvan
De persoonsvorm, verandert als je de zin in een andere tijd zet.
Het voltooid deelwoord, geeft aan dat iets eerder is gebeurd.
Het tegenwoordig deelwoord, geeft aan dat iets tegelijk met iets anders gebeurd.
De infinitief, het hele werkwoord (in de tegenwoordige tijd).

Slide 5 - Tekstslide

Benoem de persoonsvorm(en?)
Robin had de opdracht die hij van zijn collega's kreeg niet goed begrepen.
A
opdracht
B
hij en die
C
had en begrepen
D
had en kreeg

Slide 6 - Quizvraag

Benoem de persoonsvorm(en)
Hebben jullie al gehoord dat de monteur alle kapotte machines komt repareren.
A
hebben en kapotte
B
hebben en komt
C
de monteur en repareren
D
jullie en repareren

Slide 7 - Quizvraag

Benoem het voltooid deelwoord en de infinitief.
Hebben jullie al gehoord dat de monteur alle kapotte machines komt repareren.
A
hebben en machines
B
hebben en repareren
C
de monteur en repareren
D
gehoord en repareren

Slide 8 - Quizvraag

Benoem het tegenwoordig deelwoord en de infinitief.
Glimlachend komt Julian zijn vriend begroeten.
A
Komt en vriend
B
Glimlachend en begroeten
C
Glimlachend en komt

Slide 9 - Quizvraag

Hoe herken je het lidwoord.
Een lidwoord hoort altijd bij een zelfstandig naamwoord.
Soms staat tussen het lidwoord en het zelfstandig naamwoord nog een ander woord:

Het oude boek.


Slide 10 - Tekstslide

De studenten in de klas zijn de toppers van de dag.
Hoeveel lidwoorden herken je?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 11 - Quizvraag

Hoe herken je het lidwoord.
Een lidwoord hoort altijd bij een zelfstandig naamwoord.
Soms staat tussen het lidwoord en het zelfstandig naamwoord nog een ander woord:
het oude boek.

De en het zijn bepaalde lidwoorden; een is een onbepaald lidwoord.

Slide 12 - Tekstslide

Is er verschil tussen een bepaald en onbepaald lidwoord?

De student loopt naar school (een bepaalde student). Als je precies weet over wie je het hebt.
Een student loopt naar school (kan iedereen zijn). 

Slide 13 - Tekstslide

Het kantoor van de docent is een bende.
Hoeveel lidwoorden herken je?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 14 - Quizvraag

Het kantoor van de docent is een bende.
Hoeveel bepaalde lidwoorden
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 15 - Quizvraag

Het zelfstandig naamwoord
Zelfstandige naamwoorden (zn) zijn woorden waar je altijd een lidwoord (lw) voor kunt zetten:
(het) proces
(de) logistiek
(een) bedrijf


Slide 16 - Tekstslide

Het zelfstandig naamwoord
Het gaat om concrete zaken als mensen, dieren dingen.
jongen, paard, studieboek
Ook abstracte zaken als gevoelens, tijdsaanduidingen, gebeurtenissen en denkbeeldige personen of zaken.
 verliefdheid, week, botsing, luilekkerland
Eigennamen zijn ook zelfstandige naamwoorden.
Ebru, Luca, Romar, Dylan😀

Slide 17 - Tekstslide

Het docententeam vindt de studenten op het STC geweldig.
Hoeveel zelfstandige naamwoorden zie je?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 18 - Quizvraag

Heb je vandaag de studieboeken in je kluis gelegd?
Herken je de zelfstandige naamwoorden?
Welk antwoord is goed?

A
heb/ vandaag
B
studieboeken/kluis
C
vandaag/ kluis
D
heb/gelegd

Slide 19 - Quizvraag

Het bijvoeglijk naamwoord (bn)
Het bijvoeglijk naamwoord geeft extra informatie over een zelfstandig naamwoord.
Het logistieke proces.
Een verplicht, moeilijk  vak.
Mijn docent is erg behulpzaam.

Slide 20 - Tekstslide

Het stoffelijk bijvoeglijk naamwoord (bn)

Het bijvoeglijk naamwoord zegt van welk materiaal iets is gemaakt:
gouden oorbellen
een plastic tas

Slide 21 - Tekstslide

De verliefde student is niet thuis.
Wat is het bijvoeglijk naamwoord?
A
student
B
thuis
C
verliefd

Slide 22 - Quizvraag

Die lekkere, gezonde tosti is van mij.
Welk antwoord is goed?
A
lekkere/ mij
B
tosti/is
C
lekkere/gezonde

Slide 23 - Quizvraag

Woordsoorten benoemen
De leuke studenten kwamen lachend de klas in en hun boeken zaten in een plastic tas
De =                                              klas =
leuke =                                        hun = 
studenten=                               boeken=            
kwamen=                                   zaten = 
lachend =                                  plastic =
de=                                               tas =

Slide 24 - Tekstslide

Hoofdstuk 2 Woordsoorten
Doel:
Je herkent de verschillende woordsoorten.
Je benoemt de verschillende woordsoorten.
Je maakt opdracht 2.1 en 2.2

Slide 25 - Tekstslide