Wat is LessonUp
Zoeken
Kanalen
Inloggen
Registreren
‹
Terug naar zoeken
NUMO - grammatica 1F en 2F
Woordsoorten
De woorden van een taal kun je indelen in woordsoorten.
Wat zijn woordsoorten?
1 / 14
volgende
Slide 1:
Tekstslide
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 2
In deze les zitten
14 slides
, met
tekstslides
.
Lesduur is:
45 min
Start les
Bewaar
Deel
Printen
Onderdelen in deze les
Woordsoorten
De woorden van een taal kun je indelen in woordsoorten.
Wat zijn woordsoorten?
Slide 1 - Tekstslide
Woordsoorten
Elk
woord hoort bij een bepaalde woordsoort.
Ik loop naar school.
Ik = loop =
naar = school =
Slide 2 - Tekstslide
Lidwoord en zelfstandig naamwoord
Lidwoord en zelfstandig naamwoord
Slide 3 - Tekstslide
Lidwoorden
De
tafel
Het
tafeltje
Een
tafel
*Staat voor een zelfstandig naamwoord.
*Niet elk zelfstandig naamwoord heeft een lidwoord (HET meisje, Maria)
Slide 4 - Tekstslide
Lidwoord en zelfstandig naamwoord
Bijvoeglijk naamwoord
Wat kun je vertellen over deze man?
Wat is het?
Vertelt meer over een zelfstandig naamwoord.
Niet een kast, maar een
grote, houten
kast
Hoe herken je het?
*Zoek naar een zelfstandig naamwoord
*Wordt er een eigenschap toegevoegd?
*Het staat er meestal voor (de GROTE kast) en soms achter (de kast is GROOT)
Slide 5 - Tekstslide
Lidwoord en zelfstandig naamwoord
Werkwoorden
Wat is het?
*Werkwoorden zijn vaak doe-woorden.
*Het zijn dus dingen die je kunt doen: koken, wandelen, lopen, maar ook 'zijn', 'hebben', 'worden'
Hoe herken je ze?
*Je kunt werkwoorden vervoegen
*Ik kijk - jij kijkt - wij kijken - we hebben gekeken
Persoonsvorm
*Vind je door een vraagzin te maken of door de zin van tijd te veranderen (het werkwoord verandert dan)
*We lopen door het bos en het begint te regenen (we
liepen
door het bos en het
begon
te regenen)
Voltooid deelwoord
*De voltooid tijd - het is al uitgevoerd.
*We hebben GEGETEN, GESPEELD.
*Het huis is AFGEBRAND
Infinitief
Het infinitief is het hele werkwoord.
Meestal eindigt het op -en (lopen, wandelen, varen, genieten, slopen)
Soms heeft een werkwoord een andere vorm (zijn)
Slide 6 - Tekstslide
Zelfstandig naamwoord
Slide 7 - Tekstslide
Lidwoord en zelfstandig naamwoord
Voorzetsels
Wat is het?
Een voorzetsel geeft een plaats, reden, doel of tijd aan.
Hoe herken je ze?
Zet het woord voor ... de kast of .... het feestje.
*op, onder, boven, voor, achter, bij de kast
*na, tijdens, vanwege, voor, om, door
Slide 8 - Tekstslide
Lidwoord en zelfstandig naamwoord
Voornaamwoorden:
Persoonlijk voornaamwoord
* Geeft een persoon aan
* Jij, ik, wij, ons, zij, hun/hen, het
Bezittelijk voornaamwoord
*Geeft een bezit van iemand aan.
*Mijn, zijn, haar, ons, hun (hond)
Aanwijzend voornaamwoord
*Het wijst naar iets/je kunt erbij wijzen
*DEZE tafel, DIE boeken, DIT kastje, DAT kopje
Vragend voornaamwoord
*Woorden die je gebruikt om een vraag te stellen.
*Er zijn er vier: wie, wat, welke, wat voor
Slide 9 - Tekstslide
Lidwoord en zelfstandig naamwoord
De volgende stof hoort bij niveau 2F
Slide 10 - Tekstslide
Lidwoord en zelfstandig naamwoord
Telwoorden
Bepaald hoofdtelwoord
*Geeft een DUIDELIJKE hoeveelheid aan
*Getallen: een, twee, drie, honderd, duizend
Onbepaald hoofdtelwoord
*Geeft een hoeveelheid aan, maar niet een precies aantal.
*Veel, enkele, sommige
Bepaald rangtelwoord
*Geeft een plaats/ranking aan.
*Eerste, tweede, derde, honderdste
Onbepaald rangtelwoord
*Geeft een ranking/plaats aan, maar niet precies welke
*Zoveelste
Slide 11 - Tekstslide
Lidwoord en zelfstandig naamwoord
Voegwoorden
Wat zijn het?
Woorden die zinnen en/of woorden aan elkaar plakken.
Hoe herken je ze?
*Ze staan vaak voor de komma (omdat, want, dan, zodat, maar)
*Of ze beginnen de zin (nadat, doordat, als)
Slide 12 - Tekstslide
Lidwoord en zelfstandig naamwoord
Bijwoorden
Wat zijn het?
* Een bijwoord geeft meer informatie bij een werkwoord of bijvoeglijk naamwoord (die HELE sterke voetballer of HARD slaan)
* Het geeft een tijd (wanneer, morgen, straks) aan
* Of een plaats/richting (hier, daar, ergens)
Slide 13 - Tekstslide
Lidwoord en zelfstandig naamwoord
Tijden in een zin
Ik
werk
hard = tegenwoordige tijd (ott)
Ik
werkte
hard = verleden tijd (ovt)
Ik
heb
hard
gewerkt
= tt en voltooid deelwoord (ovt)
Ik
had
hard
gewerkt
= vt en voltooid deelwoord (vvt)
Slide 14 - Tekstslide
Meer lessen zoals deze
H1 en H2 grammatica woordsoorten
Januari 2022
- Les met
22 slides
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 2
L3 Taalbeschouwing: woordleer
Januari 2023
- Les met
19 slides
Nederlands
Secundair onderwijs
Oefentoets taalverzorging mh1
Februari 2023
- Les met
35 slides
Nederlands
Middelbare school
mavo
Leerjaar 1
Grammatica S2E woordsoorten
Mei 2022
- Les met
48 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo k, g, t
Leerjaar 2
grammatica schema onderdelen mavo
Februari 2023
- Les met
27 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo t
Leerjaar 1
Woordsoorten (0VSEA/B)
December 2020
- Les met
27 slides
Nederlands
MBO
Studiejaar 1
Ontdek de Wereld van Woordsoorten!
Mei 2024
- Les met
31 slides
Nederlands
Lager onderwijs
Voorbereiding toets taalvaardigheid 1 Reader
Maart 2024
- Les met
21 slides
Nederlands
MBO
Studiejaar 1