SS Theme 3 4gt het gebruik van used to /one of ones en voc A

1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 4

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Used to kun je vertalen als 'vroeger' of altijd toen we...
Je gebruikt used to + het hele werkwoord om te
zeggen:
• dat iets in het verleden regelmatig gebeurde
(een gewoonte was), maar nu niet meer
• dat iets in het verleden zo was, maar nu niet
meer zo is
In het Nederlands zeggen we ‘vroeger (altijd)’.
                              Theme 3 grammar 8

Slide 2 - Tekstslide

Maak een korte zin met 'used to'

Slide 3 - Open vraag

Voorbeeldzinnen
Dus je gebruikt used to + het HELE werkwoord
I used to be friends with her
We used to go to Spain when we were kids
They used to love going to the movies

Slide 4 - Tekstslide

Welke is juist?
A
She use to visit her grandmother after school
B
She went to visit her grandmother
C
She used to visit her grandmother

Slide 5 - Quizvraag

Wanneer gebruik je used to?

Slide 6 - Open vraag

                                  Herhaling Uitleg
Je gebruikt used to + het hele werkwoord om te
zeggen:
• dat iets in het verleden regelmatig gebeurde
(een gewoonte was), maar nu niet meer
• dat iets in het verleden zo was, maar nu niet
meer zo is
In het Nederlands zeggen we ‘vroeger' (altijd)
Tekst

Slide 7 - Tekstslide

one of ones

 Je gebruikt one (enkelvoud) of ones (meervoud)
wanneer je een zelfstandig naamwoord
verderop in een zin wilt herhalen.
vb. A second-hand car is much cheaper than a  new one ( het gaat over 1 auto enkelvoud)
Do you prefer the black shoes or the red ones? (de schoenen zijn meervoud)
                                 Theme 3 Grammar 9

Slide 8 - Tekstslide


Vul in: one of ones

A second-hand car is much cheaper than a new .......

Slide 9 - Open vraag


Vul in: one of ones

A second-hand car is much cheaper than a new .......

Slide 10 - Open vraag


Vul in: one of ones

A second-hand car is much cheaper than a new .......

Slide 11 - Open vraag

one of ones
This pizza tastes better than that .....

Slide 12 - Open vraag

People have big problems and small ........

Slide 13 - Open vraag

I like a lot of films, but that ....... is my favourite!

Slide 14 - Open vraag

Do you like these muffins? I prefer those .........

Slide 15 - Open vraag

Wanneer gebruik je one of ones?
Je gebruikt one (enkelvoud) of ones (meervoud)
om een zelfstandig naamwoord te vervangen:
• na een bijvoeglijk naamwoord
• na which
• na this, that, these en those
                              Herhaling grammar 9

Slide 16 - Tekstslide

Welke is juist?
A
She likes this ones
B
She likes these ones

Slide 17 - Quizvraag


A
Are they the one that have two brothers?
B
Are they the ones that have two brothers?

Slide 18 - Quizvraag


A
Those girls are the one that I like
B
Those girls are the ones that I like

Slide 19 - Quizvraag

girls is meervoud dus gebruik je ones, ook na those gebruik je ones want dat is ook meervoud

Slide 20 - Tekstslide


A
Look at those jeans. Which one do you like?
B
Look at those jeans. Which ones do you like?

Slide 21 - Quizvraag

jeans is meervoud, een jeans heeft namelijk twee pijpen en daarom is dat altijd meervoud en ook hier staat those in de zin

Slide 22 - Tekstslide

Welke is juist?
Which class do you like best?
A
The English one of the Dutch one?
B
The English ones of the Dutch ones?

Slide 23 - Quizvraag

Na which ( welke = enkelvoud) gebruik je one

Slide 24 - Tekstslide

Theme 3 voc. A
Vertaal het woordje appealing

Slide 25 - Open vraag

aantrekkelijk, aansprekend

Slide 26 - Tekstslide

Vertaal
tak, vestiging

Slide 27 - Open vraag

branch




The English branch of KLM isn't doing well
Watch out! That branch is going to fall!

Slide 28 - Tekstslide

vertegenwoordigen

Slide 29 - Open vraag

represent
Are you going to represent us at th meeting?

Slide 30 - Tekstslide

aan de ene kant....

Slide 31 - Open vraag

on the other hand....
He is bad at maths, on the other hand, he is a genius at Science

Slide 32 - Tekstslide

Welke vertaling klopt?
rapidly

A
snel
B
urgent, dringend
C
langzaam

Slide 33 - Quizvraag

vertaal urgently
A
snel
B
dringend
C
langzaam

Slide 34 - Quizvraag