3.3 kruisingen

Start van de les
- Rustige binnenkomst, direct naar je eigen tafeltje (klasopstelling).

- Check bij jezelf: jas/pet/kauwgom?

- Tablet blijft in de tas. Werkspullen pak je voor je.

- Zachtjes overleg tot timer is afgelopen. Lesstart -> aandacht naar voren.

- leesmoment (lezen theorie uit je lesboek).
Lezen basisstof 3 + verder lezen (of moeilijke basisstoffen herhalen)


timer
2:00
1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvmbo k, g, t, mavoLeerjaar 3

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 80 min

Onderdelen in deze les

Start van de les
- Rustige binnenkomst, direct naar je eigen tafeltje (klasopstelling).

- Check bij jezelf: jas/pet/kauwgom?

- Tablet blijft in de tas. Werkspullen pak je voor je.

- Zachtjes overleg tot timer is afgelopen. Lesstart -> aandacht naar voren.

- leesmoment (lezen theorie uit je lesboek).
Lezen basisstof 3 + verder lezen (of moeilijke basisstoffen herhalen)


timer
2:00

Slide 1 - Tekstslide

3.3 Kruisingen

Slide 2 - Tekstslide

Leerdoelen
Aan het einde van de les:
  • Kan je zelfstandig een kruisingsschema maken.
  • Je kunt uitrekenen wat de kansen zijn dat een nakomeling een bepaald kenmerk krijgt.

Belangrijk: gebruik deze basisstof een schrift om vaardigheden (kruisingen maken) in te oefenen!

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Video

Homozygoot noteren met letters

homo = hetzelfde


de 2 allelen voor één erfelijke eigenschap zijn hetzelfde.


AA
aa
chromosoom afkomstig van eicel
chromosoom afkomstig van zaadcel
chromosoom afkomstig van eicel
chromosoom afkomstig van zaadcel

Slide 5 - Tekstslide

Heterozygoot noteren met letters

Verschillend

de 2 allelen voor één erfelijke eigenshap zijn verschillend.

Aa

Slide 6 - Tekstslide

Dominant of recessief
Bij een heterozygoot genotype komt tot het DOMINANTE allel altijd tot uiting.
Je bent drager van het recessieve allel. Deze komt niet tot uiting bij een heterozygoot genotype. Je kunt deze eigenschap echter wel doorgeven aan je nakomelingen (kinderen).
Dominant allel = Bruin haar: hoofdletter
Recessief allel = Blond haar: kleine letter

Slide 7 - Tekstslide

Hoe noteren we dit?

Letter naar keuze. We nemen even de A.


Homozygoot dominant: AA

Homozygoot recessief: aa

Heterozygoot: Aa

Er zijn dus altijd 3 mogelijkheden

Slide 8 - Tekstslide

Afkortingen die je moet kennen voor het noteren van kruisingen

P = De ouders (komt van parents)
F1 = 1e generatie nakomelingen (kinderen van de P) 
F2 = 2e generatie nakomelingen (kinderen van de F1)

Slide 9 - Tekstslide

Stappenplan kruisingen
Stap 1: bepaal de P (genotype van de ouders) en schrijf op met (hoofd)letters. Bijv. AA x aa

Stap 2: bedenk welke allelen in de geslachtscellen van de ouders kunnen voorkomen en schrijf dit op. bijvoorbeeld: moeder A of A, vader a of a. Schrijf op. Bijv. A of A & a of a.

Stap 3: maak een schema en stel daarmee vast welke genotype en fenotype de nakomelingen kunnen hebben --> F1 (1e generatie nakomelingen).

Stap 4: stel vast welk genotype en fenotype de dieren in de F2 (2e generatie nakomelingen) kunnen hebben door stap 1, 2 en 3 te herhalen, met de kinderen van de F1 als ouders (p).

Slide 10 - Tekstslide

Hoe maak je een kruisingschema?
Kruisingsschema: Een overzicht met daarin de mogelijke genotypen van de kinderen. Je kunt een kruisingsschema maken als je het genotype van de ouders weet. 

Stappenplan kruisingsschema

Slide 11 - Tekstslide

Hier zie je 2 kruisingen: de F1 en de F2 

Slide 12 - Tekstslide

Stappenplan kruisingsschema
Door het maken van een kruisingsschema kan je het het genotype en fenotype van de nakomelingen voorspellen.

Wat is in dit voorbeeld de kans op kinderen met bruine ogen?

Slide 13 - Tekstslide

Stap voor stap oefenen met de vachtkleur van Labradors.

Slide 14 - Tekstslide

hulplijn
het gele mannetje heeft sowieso 2 recessieve allelen, want als er een dominant allel (voor zwarte vacht) aanwezig was in haar genotype, dan was ze zwart geweest.
Het gele mannetje is dus homozygoot recessief: aa
Twee labradors planten zich voort. Zwartharig is de dominante eigenschap. Het zwartharige vrouwtje is homozygoot (AA).

Welke kans is er op zwartharige nakomelingen? En op blondharige nakomelingen?

Slide 15 - Tekstslide

Uit het verhaaltje halen we...
vrouwtje = homozygoot dominant
mannetje = homozygoot recessief

We schrijven op
p: AA x aa

Slide 16 - Tekstslide

Opschrijven
p: AA x aa

geslachtcellen moeder: A of A 

geslachtcellen vader: a of a 

Slide 17 - Tekstslide

Opschrijven
p: AA x aa
geslachtcellen moeder: A of A 
geslachtcellen vader: a of a 

--> Schema maken

F1: 100% genotype Aa, fenotype zwart
te maken schema:
doen we samen op bord

Slide 18 - Tekstslide

Opschrijven
p: AA x aa
geslachtcellen moeder: A of A 
geslachtcellen vader: a of a 

--> Schema maken

F1: 100% genotype Aa, fenotype zwart
Als het goed is heb je nu dit schema gemaakt:

Slide 19 - Tekstslide

Stel, je wilt ook de F2 weten: de nakomelingen van de eerste generatie (F1) nakomelingen
Dan ga je als volgt te werk...

Slide 20 - Tekstslide

De F1 bestaat uit alleen maar Aa nakomelingen. 
P: Aa x Aa
Geslachtscellen: A of a x A of a
Tabel: Deze teken je zelf of doen we samen.


Slide 21 - Tekstslide

De F1 bestaat uit alleen maar Aa nakomelingen. 
P: Aa x Aa
Geslachtscellen: A of a x A of a



Wat is de kans op de verschillende fenotypen?
Zwartharig is dominant, dat stond in de tekst.

Aa en AA leveren dus een zwart fenotype op. 
Samen is dan 75% van de vakjes.

aa levert een blond fenotype op.
Dat is 25% van de vakjes.

Slide 22 - Tekstslide

Kansen en verhoudingen noteren
Kansen
genotype = 50%, Aa 25% AA, 25% aa
Fenotypen = 75% zwart, 25% blond

verhouding
Aa, AA en aa in verhouding 2:1:1 
zwart en blond in verhouding 3:1
Uitspreken als: "2 staat tot 1 staat tot 1"

Uitspreken als: "3 staat tot 1"

Slide 23 - Tekstslide

Kijkend naar dit kruisingsschema, wat is dan de kans op homozygoot dominant?
A
0%
B
25%
C
50%
D
100%

Slide 24 - Quizvraag

Homozygoot zijn voor 1 erfelijke eigenschap betekent 2 gelijke genen.
A
juist
B
Onjuist

Slide 25 - Quizvraag

Dominant betekent bij erfelijkheid
A
Zwak. Kleine letter gebruiken
B
Zwak. Grote letter gebruiken
C
Sterk. Kleine letter gebruiken
D
Sterk. Grote letter gebruiken

Slide 26 - Quizvraag

Wat is een allel?
A
Dit is een andere benaming voor een gen
B
Dit is een erfelijke ziekte
C
Dit is een mutatie in en geslachtschromosoom
D
Dit is een variant van een gen

Slide 27 - Quizvraag

Iemand gaat zijn haren verven. Verandert ze hierdoor haar genotype of fenotype
A
Fenotype
B
Genotype

Slide 28 - Quizvraag

Bij welke van deze kruisingen hebben alle nakomelingen hetzelfde genotype?
Maak de schema's in je schrift.
A
RR x rr
B
Rr x rr
C
RR x Rr
D
Rr x Rr

Slide 29 - Quizvraag

Moeder kat heeft een wittte vacht met genotype aa.
Vader kat heeft een zwarte vacht.
Ze krijgen in ieder geval 1 kitten met een witte vacht.
Schrijf de P (genen van ouders) en de mogelijke geslachtscellen in je schrift.
Vul daarna de kruisingstabel in.

Moeder
Vader
A
a
a
a
Aa
Aa
aa
aa

Slide 30 - Sleepvraag


Het kunnen rollen van je tong is afhankelijk van de aanwezigheid van een dominant gen.
Een zwangere moeder, die haar tong niet kan rollen, krijgt een kind met een vader die dit wel kan. Deze vader is heterozygoot voor deze eigenschap.

Hoe groot is de kans dat hun kind later kan tongrollen?
Noteer de P (genen van ouders) en de mogelijke geslachtscellen in je schrift. Maak vervolgens  een kruisingsschema.
A
25%
B
50%
C
75%
D
100%

Slide 31 - Quizvraag

Slide 32 - Video

Slide 33 - Video

Aan de slag!
Thema 3, basisstof 3
- Opdrachten 1 t/m 5
- Nakijken

Klaar?
Oefen met de extra Lesson-up genaamd 
'SE-trainer kruisingen'. 
Schrijf mee  in je schrift.



Slide 34 - Tekstslide

Lesafsluiting: leerdoel behaald?
Losse wenkbrauwen is een dominante eigenschap. Een vrouw met doorlopende wenkbrauwen krijgt een kind met een man die heterozygoot is voor deze eigenschap.
Hoeveel procent kans heeft het kind op het fenotype 'doorlopende wenkbrauwen'?

Schrijf alle tussenstappen op in je schrift:
P(arents) - G(eslachtcellen) -  Schema - Kans op genotypen - Kans op fenotypen - Conclusie (eindantwoord).
50% kans op dit fenotype.

Slide 35 - Tekstslide