In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.
Lesduur is: 80 min
Onderdelen in deze les
Hoofdstuk 2 Je leeft samen
Slide 1 - Tekstslide
Communicatie
Slide 2 - Tekstslide
Dieren geven elkaar allerlei berichten door. Bijvoorbeeld door gebaren, geluiden, geuren of kleuren.
Om mensen geven elkaar berichten door. Mensen gebruiken daar vaak taal voor. Al die manieren van berichten doorgeven noem je communicatie.
Slide 3 - Tekstslide
Kijk goed naar het filmpje
Wat voor communicatie zie je allemaal?
Slide 4 - Tekstslide
Slide 5 - Video
Lesdoelen
Ik kan uitleggen wat
het verschil is in verbale- en non-verbale communicatie is
een vooroordeel is
Slide 6 - Tekstslide
Met en zonder woorden
Vaak communiceren mensen met woorden. Door te praten of te schrijven. Net als dieren kunnen we ook zonder woorden communiceren. Dat heet lichaamstaal. Bij lichaamstaal vertel je iets met gebaren.
Op je voorhoofd tikken betekent bijvoorbeeld 'ben je gek!'. Je kunt ook iets vertellen met je hele lichaam. Bijvoorbeeld dat je kwaad bent.
Slide 7 - Tekstslide
Verbale communicatie
communicatie met gesproken of geschreven woorden
Slide 8 - Tekstslide
Non-verbale communicatie
communicatie zonder woorden
Slide 9 - Tekstslide
Slide 10 - Tekstslide
Communicatie is iedere vorm van informatie doorgeven
A
Waar
B
Niet waar
Slide 11 - Quizvraag
Non-verbale communicatie
A
Geen communicatie
B
Communicatie zonder woorden.
C
Communicatie met woorden
D
Alle communicatie
Slide 12 - Quizvraag
Communicatiestoornis
Soms begrijpt een ander niet wat je bedoelt. Dan is er een communicatiestoornis. Dit kan komen doordat je niet goed naar elkaar luistert.
Of doordat iemand anders iets niet duidelijk zegt. Het kan ook zijn dat iemand een taal spreekt die jij niet kent.
Slide 13 - Tekstslide
Wat is een voorbeeld van een communicatiestoornis?
A
Sara is boos omdat Nadia haar uitschold
B
Dennis praat Engels met zijn vriend uit Amerika
C
Rahi dacht dat Melissa over haar roddelde, maar ze verstond het verkeerd
D
Janice is doof en praat in gebarentaal met haar moeder
Slide 14 - Quizvraag
Slide 15 - Video
Je uitstraling
Ook met kleding en kapsels kunnen mensen iets over zichzelf vertellen.
Je lichaamstaal, je kleding en kapsel bepalen je uitstraling. Dar is de indruk die je maakt op mensen. Zonder woorden vertel je: ik ben vriendelijk, agressief, sexy, slordig...
Slide 16 - Tekstslide
Kijk goed naar de volgende dia
Welke uitspraak hoort bij wie?
Slide 17 - Tekstslide
is bang voor spinnen
woont in een luxe villa
is gek op hamburgers
heeft vaak driftbuien
moest huilen toen een konijn doodging
Slide 18 - Tekstslide
Slide 19 - Tekstslide
Slide 20 - Tekstslide
Slide 21 - Tekstslide
Slide 22 - Tekstslide
Slide 23 - Tekstslide
Stel: je wil graag een baan bij een chique kapper.
Welke uitstraling kun je dan het beste hebben?
A
B
C
D
Slide 24 - Quizvraag
Ook met je kleding maak je een goede of slechte indruk.
Wat zou je aantrekken als je gaat solliciteren als vakkenvuller?
Slide 25 - Open vraag
Wat kun je beter niet aantrekken als je solliciteert als vakkenvuller?
Slide 26 - Open vraag
Oordeel en vooroordeel
Uiterlijk en lichaamstaal kunnen je iets over iemand vertellen. Je hebt dan al snel een mening over zo iemand: een oordeel. Maar dat oordeel hoeft niet te kloppen.
Soms weet je bijna niets over mensen. Toch heb je een oordeel over hen. Zo'n oordeel heet een vooroordeel.
Slide 27 - Tekstslide
Oordeel en vooroordeel
Iemand die zich stoer kleedt, kan dat doen omdat hij verlegen is. Dan klopt je oordeel 'stoer' niet. Het is een vooroordeel.
Vooroordelen gaan vaak over een groep mensen. Bijvoorbeeld over voetbalfans of over moslims. Vooroordelen kloppen meestal niet. Ze worden vaak gebruikt om een groep mensen buiten te sluiten.