Hoe moeilijk vond je het huiswerk? 0 = helemaal niet moeilijk, 100 = heel moeilijk.
Slide 3 - Poll
Huiswerk nakijken
Opdracht 5, p. 250: samengestelde zinnen
Opdracht 1, p. 251: woordsoorten
znw, olw, blw, ww, bn, vz
Slide 4 - Tekstslide
Sleep de zinnen naar het hokje met juiste antwoord.
Let op! Nadat je gesleept heb, blijft de zin staan. Sleep ze eerst alledrie en druk dan op 'controleren'.
Bijzin + hoofdzin
Hoofdzin + bijzin
Hoofdzin + Hoofdzin
Rico heeft een krantenwijk, want hij spaart voor een brommer.
Fred is dol op chocola, maar Ingrid moet er niets van hebben.
Hoewel Bruno ziek was, ging hij toch naar school.
Slide 5 - Sleepvraag
Kijk opdracht 5 op p. 250 na. De antwoorden staan hierboven.
Slide 6 - Tekstslide
Hoe heb je het gedaan?
😒🙁😐🙂😃
Slide 7 - Poll
Kijk opdracht 1 op p. 251 na. De antwoorden staan hieronder.
1. Bij (vz) opgravingen (czn), in (vz) Heerlen (czn) zijn (ww) middeleeuwse (bn) voorwerpen (czn) gevonden (ww). 2. In (vz) de (blw) Limburgse (bn) stad (czn) werden (ww) bijzondere (bn) kruiken (czn) en (-) een (olw) Romeinse (bn) pottenbakkersoven (czn) opgegraven (ww).
Slide 8 - Tekstslide
Hoe heb je het gedaan?
😒🙁😐🙂😃
Slide 9 - Poll
Werkwoordsoorten
Zelfstandig werkoord
Koppelwerkwoord
Hulpwerkwoord
Slide 10 - Tekstslide
Zelfstandig werkwoord enKoppelwerkwoord
= zelfstandig werkwoord (zww) of koppelwerkwoord (kww)
zoek het belangrijkste werkwoord van de zin (het werkwoord dat je niet weg kunt laten)
drukt dit ww een handeling uit ("iets doen") > zww
drukt dit een eigenschap uit (vorm van "zijn") > kww
Slide 11 - Tekstslide
Het koppelwerkwoord
er zijn zes koppelwerkwoorden: zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen
koppelwerkwoorden koppelen een onderwerp aan een eigenschap (dat wat iemand is)
ze betekenen allemaal: =
Janneke = blij >> Janneke is blij, Janneke wordt blij ("zijn" in de toekomst), Janneke blijft blij (ze is het dus al), Janneke lijkt blij (ze is het zeer waarschijnlijk), etc.
Slide 12 - Tekstslide
Het hulpwerkwoord
Staat er meer dan één werkwoord in de zin?
Dan heb je te maken met een zww of kww (belangrijkste werkwoord) + hulpwerkwoorden (alle andere werkwoorden in de zin, waaronder de pv)
Slide 13 - Tekstslide
Maak opdracht 2 hieronder.
Slide 14 - Open vraag
Maak opdracht 3 hieronder
Slide 15 - Open vraag
Maak opdracht 4 hieronder
Slide 16 - Open vraag
Maak opdracht 5 hieronder
Slide 17 - Open vraag
Maak opdracht 6 hieronder
Slide 18 - Open vraag
Maak opdracht 7 hieronder
Slide 19 - Open vraag
Huiswerk
Maak de opdrachten af voor de les van
maandag a.s. (1 februari)
Slide 20 - Tekstslide
Geef aan wat van toepassing is op jou
Ik snap dit en ben hier goed in
Ik denk dat ik het snap maar weet het niet zeker
Ik denk meestal dat ik het snap, maar ik doe het meestal fout