Unit 2 - Four Corners: Arizona, Utah, New Mexico and Colorado - Lesson 5

Vraagwoorden
Vraagwoorden
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Vraagwoorden
Vraagwoorden

Slide 1 - Tekstslide

vraagwoorden

Slide 2 - Tekstslide

Grammar Vraagwoorden
Bestudeer de vraagwoorden!

Slide 3 - Tekstslide

Wanneer ik een vraag maak met een vraagwoord, waar staat dat vraagwoord dan?
A
einde van de zin
B
begin van de zin
C
halverwege de zin
D
voor het werkwoord

Slide 4 - Quizvraag

Wat is een voorbeeld van een vraagwoord?
A
they
B
you
C
I
D
how

Slide 5 - Quizvraag

Vraagwoorden
..... is he now? He is at home.
A
where
B
what
C
when
D
who

Slide 6 - Quizvraag

Vraagwoorden
... is your name? Carol.
A
Who
B
What
C
How
D
Where

Slide 7 - Quizvraag

Welk vraagwoord hoort voor de zin?
.... were you born? In 2007
A
when
B
where
C
what
D
how

Slide 8 - Quizvraag

Ik wil ergens een reden voor weten.
Welk vraagwoord gebruik ik?
A
Which
B
How
C
When
D
Why

Slide 9 - Quizvraag

Kies het goede vraagwoord:
.............. is my bag? I lost it.
A
who
B
why
C
where
D
when

Slide 10 - Quizvraag

Wat is een voorbeeld van een vraagwoord?
A
me
B
why
C
are
D
I

Slide 11 - Quizvraag

Vraagwoorden
... is Susan's party? It's on Friday.
A
Who
B
What
C
When
D
Where

Slide 12 - Quizvraag

Ik wil iets weten over een keuze.
Welk vraagwoord gebruik ik?
A
What
B
Which
C
Who
D
Why

Slide 13 - Quizvraag

Welk vraagwoord hoort voor de zin?
..... is her name? It's Sara.
A
what
B
when
C
who
D
where

Slide 14 - Quizvraag

Welk vraagwoord gebruik je als je vraagt naar een persoon?
A
how
B
who
C
why
D
when

Slide 15 - Quizvraag

Welk vraagwoord gebruik je als je vraagt naar een plaats?
A
when
B
what
C
who
D
where

Slide 16 - Quizvraag

Ik snap de vraagwoorden
A
Helemaal!
B
Helemaal niet!
C
Een beetje
D
Best wel

Slide 17 - Quizvraag

Aanwijzende voornaamwoorden

Slide 18 - Tekstslide

Vul het juiste aanwijzende voornaamwoord in:

I never go to .....
shop over there. It's too expensive
A
this
B
that
C
these
D
those

Slide 19 - Quizvraag

Vul het juiste aanwijzende voornaamwoord in:

Look at ..... T-shirt here! It's really cool!
A
this
B
that
C
these
D
those

Slide 20 - Quizvraag

Vul het juiste aanwijzende voornaamwoord in:

Are ... your shoes outside?
A
this
B
that
C
these
D
those

Slide 21 - Quizvraag

Vul het juiste aanwijzende voornaamwoord in:

Are ..... your glasses on the table here?
A
this
B
that
C
these
D
those

Slide 22 - Quizvraag