Grammatica en spelling

Spelling en grammatica
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Spelling en grammatica

Slide 1 - Tekstslide

Inhoud

Hoe kan ik fouten in de werkwoordspelling uit teksten halen?

Slide 2 - Tekstslide

Hoe schat jij jouw kennis en vaardigheid in rondom werkwoordspelling?
010

Slide 3 - Poll

Wat moet je kunnen?
Deze vormen moet je kunnen herkennen:
  1. Persoonsvorm: tegenwoordige tijd en verleden tijd.
  2. voltooid deelwoord als werkwoord: Hij heeft haar geloofd.
  3. Voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord: De vergrote tekst was nog steeds niet te lezen
  4. Onvoltooid deelwoord: Huilend liep hij naar me toe.
  5. Infinitief: hele werkwoord
  6. ‘Stam’ : worden --> word
  7. Het onderwerp herkennen in de zin.
  8. Kunnen twijfelen aan de spelling van een werkwoord.

Slide 4 - Tekstslide

Wat beheers jij al?
Ik herken een persoonsvorm in de zin.
Ik herken een onderwerp in de zin
Ik weet het verschil tussen persoonsvorm en voltooid deelwoord.
Ik ken de begrippen infinitief en 'stam'.
Ik twijfel regelmatig aan de spelling van een werkwoord.

Slide 5 - Poll


Slide 6 - Open vraag


Slide 7 - Open vraag


Slide 8 - Open vraag


Slide 9 - Open vraag


Slide 10 - Open vraag


Slide 11 - Open vraag

Opdracht werkwoordspelling
Maak de basisopdrachten of de diagnostische toets werkwoordspelling 3F 

Slide 12 - Tekstslide

Hoe ga jij oefenen met werkwoordspelling?
Ik maak de diagnistische toets 3F
Ik maak de basisopdrachten werkwoordspelling
Ik wil eerst uitleg en maak daarna de basisopdrachten werkwoordspelling.

Slide 13 - Poll

Werkwoorden herkennen: persoonsvorm, voltooid deelwoord, infinitief (hele werkwoord)
  • Er zijn altijd werkwoorden die niet van tijd hoeven te veranderen, terwijl dat wel mogelijk was geweest.
  • Er zijn altijd werkwoorden die niet van tijd hoeven te veranderen, terwijl dat wel mogelijk was geweest.

Slide 14 - Tekstslide

De stam
Lopen  loop
Worden word
Deleten  delete
Niezen  nies
Geloven  geloof
Eten  eet
Veranderen  verander

Slide 15 - Tekstslide

Stam + t
Loop  loopt
Word  wordt
Delete  deletet
Nies  niest
Geloof  gelooft
Eet  eet
Verander  verandert

Slide 16 - Tekstslide

Persoonsvorm tegenwoordige tijd
  • Onderwerp= ik / ‘jij’ staat na de pv./ gebiedende wijs ‘Word toch een keer volwassen!’: rest is stam+t of infinitief
  • Jij (houden) je niet aan de afspraak.
  • Ik (worden) later piloot.
  • Hij (deleten) de verkeerde bestanden.
  • Het (worden) morgen heerlijk weer!

Slide 17 - Tekstslide

Hoe schrijf ik het voltooid deelwoord?
  • Welke vorm is juist gespeld? 
  • Het plan is veranderd / Het plan is verandert
  • Het plan is veranderwant Het plan veranderde.



Slide 18 - Tekstslide